Samenvatting
Bij 3 patiënten, mannen van 45, 53 en 52 jaar, werd een niercelcarcinoom gediagnosticeerd. Zij hadden daarnaast paraneoplastische verschijnselen, respectievelijk hypercalciëmie, hyperglykemie en leverenzymstijgingen. Alledrie ondergingen tumornefrectomie, waarna de paraneoplastische verschijnselen verdwenen. De eerste patiënt overleed 16 maanden na de operatie, de andere twee waren bij de laatste follow-up na respectievelijk 9 maanden en 4 jaar in leven en symptoomvrij. Het niercelcarcinoom blijft veelal asymptomatisch voor een lange periode en 30 van alle patiënten heeft al metastasen wanneer de diagnose wordt gesteld. De klassieke trias van flankpijn, hematurie en een palpabele massa komt slechts bij 10 van de patiënten voor. Daarentegen treden paraneoplastische verschijnselen op bij ongeveer 20-40 van alle patiënten. Hiervan komen anemie (20-40), koorts (30), hypertensie (24), hypercalciëmie (10-15) en leverenzymafwijkingen (3-6) het meest voor.
(Geen onderwerp)
Zeist, maart 2004,
Terecht schrijven Steffens et al. (2004:487-92) onder ‘Ziektegeschiedenissen’: ‘Aanvullend onderzoek met CT van thorax en abdomen liet een ruimte-innemend proces van de bovenpool van de linker nier zien, alsmede meerdere “op metastasen wijzende afwijkingen in beide longen”.’ Het dient de duidelijkheid indien ook verder consequent, bijvoorbeeld onder de figuren b, c en d, van ‘op metastasen wijzende afwijkingen in beide longen’ wordt gesproken in plaats van over ‘longmetastasen’. Immers, er wordt niet gerept over cytologisch onderzoek (van pleuravocht) of histologisch onderzoek (is er obductie gedaan?).
Verder merk ik op dat, indien van ‘anemie’ wordt gesproken in een wetenschappelijk tijdschrift, het mij van belang lijkt die anemie tenminste nader te definiëren. Wat waren de getallen voor hematocriet, ‘mean corpuscular hemoglobin’ (MCH) en ‘mean corpuscular volume’ (MCV)? Is er onderzoek gedaan naar ferritine? Is hemolyse uitgesloten? Bij dergelijke interessante casuïstiek zou het een welkome aanvulling betekenen om ‘anemie’, nu met uitsluitend vermelding van het Hb, nader in te vullen. Tevens vraag ik mij af of een verhoging van de erytropoëtineconcentratie niet eerder een reactie op dan oorzaak van de ‘anemie’ geweest zou kunnen zijn.
Tenslotte vroeg ik mij af om wat voor persoonlijkheden of mensen met welk copinggedrag het in deze casuïstiek ging en of het psychisch functioneren mogelijk tevens een rol heeft gespeeld in de ‘spontane regressie’. Ik maak u gaarne opmerkzaam op het lezenswaardige boek van J.N.Schilder, Spontane regressie van kanker (ISBN: 90-5170-404-6). ‘Spontane regressie van kanker’ wordt daarin gedefinieerd als ‘de volledige of gedeeltelijke verdwijning van een maligne neoplasma in de afwezigheid van elke behandeling of in de aanwezigheid van behandeling die niet geacht kan worden significante invloed te hebben op tumorgroei’.