Samenvatting
In de afgelopen jaren is er bij artsen, onder andere als gevolg van maatschappelijke veranderingen, het toenemende aantal tweeverdieners en de feminisering van het vak, de vraag naar deeltijdwerk ontstaan. Dit geldt ook voor assistent-geneeskundigen in opleiding (AGIO's). Bezwaren als discontinuïteit van zorg en inboeten op de kwaliteit van de opleiding staan vaak het realiseren van deeltijdwerk voor AGIO's in de weg. In het Universitair Medisch Centrum St Radboud is gedurende 2 jaar ervaring opgedaan met een duobaanconstructie voor AGIO's in de interne geneeskunde op klinische afdelingen. Het blijkt dat, als aan een aantal voorwaarden (waaronder vakkundige overdracht en goede communicatie) voldaan wordt, deze vorm van deeltijdwerk goed realiseerbaar is. Dit is een manier om tegemoet te komen aan de toenemende vraag naar deeltijdwerk voor specialisten (in opleiding).
(Geen onderwerp)
Nijmegen, februari 2004,
Zoals Bevers et al. schrijven, is er een toenemende wens om in deeltijd het medisch beroep uit te oefenen (2004:336-9). Voor het specialisme pathologie geldt dit bij uitstek, omdat de werkzaamheden van de patholoog veel minder aan direct patiëntencontact zijn gebonden en omdat het diagnostisch proces in een pathologielaboratorium relatief eenvoudig is te organiseren, inclusief overdrachten. Ten slotte, de patholoog kan de diagnostiek ook in de avonduren en weekenden uitvoeren, op momenten dat het hem of haar uitkomt.
Al lange tijd is opleiden in 4 dagen geen uitzondering meer. In 2003 startte de afdeling Pathologie van het Universitair Medisch Centrum St Radboud te Nijmegen een experiment met een duobaan: twee assistent-geneeskundigen wilden graag een halve baan, de één om voor haar kinderen voldoende tijd te hebben, de ander om tevens wetenschappelijk onderzoek te doen. Organisatorisch was het zo geregeld dat zij beiden 3 dagen in dienst kwamen om voldoende tijd voor overdracht te hebben; er werd 1,1 fte ingezet. Positief was dat de voortgang van de opleiding voor beiden vlot ging, bij één van de twee zelfs aanzienlijk sneller dan verwacht kan worden bij 3/5 opleidingstijd.
Het experiment is na ruim een half jaar gestaakt om de volgende redenen: het slechts 3 dagen volgen van de opleiding leidde tot gevoelens van niet optimaal presteren bij één van de assistent-geneeskundigen. Zij had het idee dat zij zich niet zo goed kon ontwikkelen tot patholoog als zij in zich had. De ander was overbelast: de combinatie in 2 dagen goed onderzoek doen en in 3 dagen de opleiding volgen, was te zwaar en ook bij haar ontstonden op beide fronten frustraties: ‘ik doe het niet goed genoeg’. Daarbij kwam, omdat zij toch voltijds aanwezig was, zij tijdens haar onderzoeksdagen bij patiëntenzorg betrokken werd. Een ander belangrijk, maar niet doorslaggevend probleem was van organisatorische aard. Er zijn in de opleiding dagelijks vaste onderwijsbesprekingen, elke dag met een ander karakter. Wegens de deeltijd konden de assistent-geneeskundigen ieder een deel geheel volgen en een ander deel geheel niet.
Misschien niet erg wetenschappelijk verantwoord (n = 1) heeft de afdeling Pathologie besloten niet opnieuw assistenten in opleiding te nemen voor minder dan 4 dagen in de week.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, maart 2004,
De toenemende vraag naar deeltijdwerk onder specialisten in opleiding leidt tot experimenten met diverse vormen van invulling. De reactie van collega Van Krieken is derhalve een waardevolle aanvulling. De keuze voor een duobaan binnen de pathologie lijkt logisch, getuige de door hem aangevoerde argumenten. Meer ervaring binnen diverse disciplines kan leiden tot een verdergaande discussie en een uitwisseling van ideeën waarbij niet iedereen genoodzaakt is ‘het wiel uit te vinden’.
De beoordeling van dit experiment binnen de pathologie blijkt op een aantal punten gunstig uit te pakken: de duobaanconstructie gaat niet ten koste van de kwaliteit van de opleiding of de patiëntenzorg en stuit niet op onoverkomelijke organisatorische bezwaren. De problemen die ontstaan bij het combineren van wetenschappelijk en klinisch werk, zouden te maken kunnen hebben met het consequent scheiden van beide werkterreinen. Daarbij biedt de duobaanconstructie bij uitstek de mogelijkheid om de continuïteit in de kliniek te waarborgen, aangezien de duopartner altijd aanwezig is en mits er zorg gedragen wordt voor een goede overdracht.
De negatieve argumenten die overblijven, zijn de persoonlijke ervaringen van de betrokken assistent-geneeskundigen, mede op grond waarvan is besloten het experiment te beëindigen. Hierbij zou kunnen meespelen dat gekozen is voor een duotraject vanaf het begin van de opleiding, terwijl wij aangegeven hebben dat duoconstructies beter in een latere fase van de opleiding passen. Het is dan ook de vraag of in het algemeen gesteld kan worden dat een duobaanconstructie voor pathologen in opleiding nooit succesvol zou kunnen zijn. Hierbij dient wel in ogenschouw genomen te worden dat binnen de pathologie er een goed alternatief lijkt te zijn, namelijk het werken in een deeltijdpercentage van 80%, hetgeen voor de wat meer ‘klinische vakken’ toch vaker op praktische bezwaren stuit.
(Geen onderwerp)
Utrecht, februari 2004,
Het artikel van Bevers et al. over ervaringen met de duobaan in de internistenopleiding (2004:336-9) inspireerde Levi al tot de toevoeging: ‘niet automatisch een fraai duet’ (2004:308-10). Uit deze bijdragen afkomstig van grote opleidingsklinieken spreekt enthousiasme, weliswaar met een kritische ondertoon, maar daarmee wordt straks een betere opleiding mogelijk. In de oren van de Medisch Specialisten Registratie Commissie (MSRC) drong echter ook een dissonant door: de MSRC stelt namelijk als uitvoeringsorgaan geen opleidingsreglementen of -regels vast; dit doet het Centraal College Medisch Specialisten (CCMS) als wetgevend orgaan. De MSRC controleert, voert uit en geeft advies. Door de contacten met assistent-geneeskundigen in opleiding (AGIO's), opleiders en opleidingsinrichtingen heeft de MSRC toch wel een indruk van welke geluiden er klinken in AGIO-land en welke wensen rondzingen. Nieuwe besluiten kunnen dus heel goed ontstaan op aangeven van de MSRC.
Opleiden in deeltijd is reeds een aantal jaren mogelijk en sinds enige tijd gedurende de gehele opleiding, inclusief het eerste jaar. Mogelijk verwarren de Nijmeegse collega's de regelgeving vanuit personeelszaken wat betreft arbeid met de regelgeving vanuit het CCMS wat betreft opleiding. Het is mogelijk dat het arbeidscontract het eerste jaar werken in deeltijd niet toestaat.
Soms klinkt in het orkest een iets ouder instrument door: de specialist-supervisor doet mogelijk wel de gehele periode dienst, maar een periode is eindig en brengt dus aflossing met zich mee. Bereikbaar zijn gedurende 7 × 24 uur over langerdurende perioden is voor niemand meer weggelegd of mogelijk.
Het volgen van de opleiding op 50%-basis betekent ook scholing en cursusbezoeken op 50%-basis, waarmee bereikt wordt dat bij het voltooien van de opleiding ook de deeltijdwerker alle kennis verzameld heeft. Voor nascholing ligt dit inderdaad anders, zoals collega Levi mededeelt: ‘deeltijdwerken vereist toch voltijds nascholen’.
Eenmaal accepterend dat er wisselingen en aflossingen noodzakelijk zijn gezien de diensten, compensatiedagen en vakanties, verandert dit niet fundamenteel bij invoeren van de deeltijd. De opmerking vanuit Nijmegen: ‘uitvoerige en duidelijke probleemanalyse en verslaglegging van diagnostiek en beloop in de status zijn onmisbaar om de continuïteit te waarborgen’, geldt niet alleen voor deeltijdwerkers, maar voor ieder werkzaam in de gezondheidszorg. In de opleidingseisen ligt dit ook vast, bij visitaties wordt erop gelet en de tuchtrechter toetst achteraf.
In deeltijdconstructies worden niet meer artsen opgeleid tot specialist, zoals Levi veronderstelt. De uitstroom blijft gelijk, aannemende dat 2 AGIO's voor 50% werkend gedurende 12 jaar bij een opleidingsduur van 6 jaar eenzelfde rekenkundig resultaat opleveren als 2 opeenvolgende AGIO's welke 100% werken. Mogelijk blijven bij deeltijdwerken als AGIO (en specialist) meer collega's in het ‘vak’. Vanuit de registratiecommissies is het teleurstellend te constateren dat een aantal opgeleiden zich zelfs niet laten registreren als specialist of slechts gedurende korte tijd als specialist werkzaam is.
Tenslotte willen wij opmerken dat werken in deeltijd in de orde van 50% weinig voorkomt, zeker niet gedurende de gehele opleiding. Het gaat bij deeltijdwerken vrijwel altijd om 80% en ook op die basis zijn constructies te bedenken waarmee nog roosters zijn te maken.
Voor de opleider en zijn of haar team blijft geldig: een heel beroepsleven lang onderwijzen, maar tevens leren. Het concert zal melodieus kunnen blijven.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, maart 2004,
De secretarissen van de MSRC maken terecht een aanvullende opmerking over de rol van de MSRC en over de veranderde regelgeving van het CCMS, waarbinnen het inmiddels mogelijk is om al in het eerste opleidingsjaar in deeltijd te werken. Wat betreft het arbeidscontract is het naar onze mening ook in het eerste jaar wél mogelijk om in deeltijd te werken. Wij hebben echter in ons artikel willen aangeven dat het voor de jonge assistent-geneeskundigen niet raadzaam is om de opleiding in deeltijd aan te vangen, om zo eerst voldoende ervaring op te doen alvorens te kiezen voor een deeltijdfunctie.
Wij stemmen volmondig in met de opmerking dat een goede schriftelijke verslaglegging en overdracht voor iedereen in de gezondheidszorg onontbeerlijk zijn. Onze ervaring binnen de duobaanconstructie leerde ons echter dat een uitgebreidere verslaglegging nodig is met oog voor details die normaal gesproken niet genoteerd of overgedragen worden (details van gesprekken met patiënt en familie, details van overlegsituaties en besprekingen betreffende de patiënt et cetera).