Samenvatting
Drie patiënten, een vrouw van 72, een man van 25 en een vrouw van 42 jaar, werden op de Spoedeisende Hulp gezien met subacuut verlopende primaire veneuze mesenteriale trombose. Als diagnosticum voor deze aandoening geldt de CT-scan als gouden standaard, aangezien het klachtenpatroon en de laboratoriumuitslagen aspecifiek zijn. Bij de patiënten werden geen oorzaken of predisponerende factoren gevonden en werd de ziekte derhalve als ‘primair’ geclassificeerd. Behandeling van veneuze mesenteriale trombose geschiedt in het algemeen met anticoagulantia; na de operatie en bij ernstig zieke patiënten zijn hyperdynamische circulatie en inotropica op de intensivecare-unit geïndiceerd, bij peritonitis is dat operatie. De derde patiënt kon met anticoagulantia alleen succesvol behandeld worden, op grond van klinische bevindingen. Bij de anderen werd tevens een partiële dunnedarmresectie verricht. Alledrie de patiënten werden ingesteld op anticoagulantia en konden in goede conditie ontslagen worden. Indien een oorzaak gevonden wordt voor de veneuze mesenteriale trombose, dient deze oorzaak behandeld te worden alvorens beslist kan worden over levenslang continueren van anticoagulantiagebruik.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, februari 2004,
Kop et al. (2003:2488-91) geven in een tabel een overzicht van verschillende risicofactoren voor primaire veneuze mesenteriale trombose. Mede naar aanleiding van de bespreking van patiënt B zouden wij ook de ziekte van Behçet als onderliggende aandoening bij abdominale veneuze trombose willen noemen.
De ziekte van Behçet is een relatief zeldzame aandoening die echter bij personen afkomstig uit de oostelijke mediterrane regio en de gebieden rondom de historische zijderoute relatief frequent voorkomt. Behalve met orale en genitale ulcera en uveïtis gaat de ziekte van Behçet in 25-35% van de gevallen samen met arteriële en veneuze aandoeningen,1 waarbij levensbedreigende arteriële aneurysmavorming, occlusie door systemische arteriële vasculitis en veneuze trombose kunnen ontstaan. Hoewel de betrokkenheid van het veneuze vaatstelsel meestal blijkt uit oppervlakkige tromboflebitis of diepveneuze trombose van de beenvaten, komt ook abdominale veneuze trombose voor (trombose van de V. cava of V. portae en Budd-Chiari-syndroom).2 Er zijn histologische aanwijzingen dat de veneuze vaatwand zelf betrokken is in het ziekteproces, waardoor lokale trombusvorming wordt geïnitieerd, leidend tot de occlusie van de vene. Naast inflammatie van het veneuze endotheel zouden trombofilie in de vorm van een gestoorde fibrinolyse en de aanwezigheid van antifosfolipideantistoffen een rol spelen.3
Uit de casusbeschrijving wordt niet duidelijk of er bij anamnese en lichamelijk onderzoek aanwijzingen waren voor de aanwezigheid van de ziekte van Behçet (recidiverende orale en genitale ulcera, uveïtis of retinale vasculitis, erythema nodosa, pseudo-folliculitis of trombotische aandoeningen). Omdat de ziekte van Behçet als onderliggende aandoening bij een trombotische manifestatie vrijwel altijd therapeutische consequenties heeft (vaak langdurige systemische immuunmodulerende behandeling in combinatie met anticoagulante therapie), zou naar onze mening deze diagnose bij een jonge patiënt van Turkse afkomst met een onverklaarde uitgebreide abdominale veneuze trombose moeten worden overwogen.
Koc Y, Gullu I, Akpek G, Akpolat T, Kansu E, Kiraz S, et al. Vascular involvement in Behçet's disease. J Rheumatol 1992;19:402-10.
Benamour S, Alaoui FZ, Rafik M. Vena cava thrombosis: 31 cases in a series of 601 cases of Behçet's disease. In: Hamza M, editor. Behçet's disease. Tunis: Adhoua; 1997. p. 290-3.
Sakane T, Takeno M, Suzuki N, Inaba G. Behçet's disease. N Engl J Med 1999;341:1284-91.
(Geen onderwerp)
Delfgauw, februari 2004,
Collega's Bredie en Kamphuisen brengen de ziekte van Behçet als mogelijke oorzaak naar voren bij patiënt B, een jongeman van Turkse afkomst. Weliswaar is dit een interessante overweging, doch indien er sprake zou zijn geweest van symptomen naast de symptomen die beschreven zijn, zou dat in het artikel naar voren zijn gekomen. Bij patiënt B waren er geen symptomen zoals beschreven door Bredie en Kamphuisen. Daarom kan bij hem nog steeds gesproken worden over primaire veneuze mesenteriale trombose.