Samenvatting
Doel
Beleid en prognose beschrijven van patiënten met een cysteuze mamma-afwijking door een intracystisch mammacarcinoom (ICMC).
Opzet
Retrospectief, beschrijvend.
Methode
Het onderzoek betrof een retrospectieve analyse van 17 patiënten uit de periode 1988-2000 met een ICMC in een opleidingsziekenhuis, die werden geselecteerd via het Pathologisch-Anatomisch Landelijk Geautomatiseerd Archief (PALGA). Geen van de patiënten gebruikte hormoonsubstitutie. Daarnaast werd literatuuronderzoek verricht via Medline.
Resultaten
De patiënten met ICMC waren gemiddeld 10 jaar ouder dan andere borstkankerpatiënten en presenteerden zich met een zelf ontdekte palpabele massa. Mammografie toonde een gladde, goed afgrensbare verdichting. Microcalcificaties stonden hierbij zelden op de voorgrond. Echografie toonde een cysteus proces met onregelmatige inhoud. Bij 6 patiënten werden wandstandige afwijkingen of intraluminale massa's gezien en bij 3 was er een solide, echoarme component in de cysteuze massa. Punctie gaf bij 36 (5/14) van de patiënten een fout-negatieve uitslag. Alle patiënten werden chirurgisch behandeld. De behandeling varieerde van excisiebiopsie tot gemodificeerde radicale mastectomie. Er hadden 15/17 patiënten een intracystisch papillair carcinoom (ICPC) en 2 een intracystisch grootcellig carcinoom van het ductale type. Bij 5 patiënten was er alleen een ICPC, bij 5 anderen betrof het een ICPC met een begeleidende ductaal-carcinoma-in-situcomponent en bij de overige 5 werd een ICPC met een invasieve component gevonden. De mediane follow-up bedroeg 84 maanden (uitersten: 28-165). Er waren 15 patiënten bij follow-up vrij van ziekte en 2 hadden een locoregionaal recidief gekregen. De overleving was 100.
Conclusie
Op grond van dit onderzoek en van de literatuur gold: iedere cyste in de borst van een postmenopauzale patiënte, die geen hormoonsubstitutie gebruikt, is maligne tot het tegendeel is bewezen. Echografie is zeer nuttig bij de diagnostiek van ICMC. Bij aanwijzingen voor ICMC is excisiebiopsie met schildwachtklierbiopsie de behandeling van keuze. De prognose is goed.
(Geen onderwerp)
Leiden, november 2003,
Van den Wildenberg et al. complimenteer ik met de grote patiëntengroep waarop hun artikel is gebaseerd (2003:2124-8). Echter, bij het doorlezen van het stuk vielen mij enkele onnauwkeurigheden op, waarover ik het volgende wil opmerken.
Bij het beschrijven van de resultaten van de diagnostiek mis ik een omschrijving van te verwachten afwijkingen die bij de beeldvormende diagnostiek gevonden moeten zijn voor het stellen van de diagnose ‘intracystisch mammacarcinoom’. Er wordt slechts een opsomming gegeven van mammografische en echografische bevindingen. Er wordt in de beschouwing niet noemenswaard op ingegaan, maar de auteurs komen niettemin tot de conclusie dat ‘in eerste instantie gericht echografisch onderzoek’ van belang is.
Bij de begeleidende figuren 2 en 3 zijn de onderschriften klaarblijkelijk verwisseld (zie verbetering: 2003:2308). Voor wat betreft het mammografisch beeld zou ik nog willen opmerken, dat de niet goed afgrensbare afwijking wel degelijk een cyste kan zijn, omdat de slechte afgrensbaarheid lijkt te worden veroorzaakt door overliggend klierweefsel en niet door de massa zelf. Als de afwijking slecht afgrensbaar zou zijn door onscherpte of uitlopers vanuit de massa zelf, zou hier het beeld van een invasieve tumor aanwezig zijn en niet van een intracystisch mammacarcinoom. De diagnose ‘cyste’ kan zelden naar aanleiding van de mammografie worden gesteld, daarvoor is aanvullend echografisch onderzoek nodig.
Tenslotte mag op grond van een retrospectief onderzoek bij 17 patiënten nooit als algemeen geldende conclusie worden getrokken dat een cyste in de borst van een postmenopauzale patiënte maligne is tot het tegendeel is bewezen, ook niet als men hormoonsubstitutie uitsluit. Daarbij komt dat uit figuur 1 blijkt dat niet alle patiënten postmenopauzaal zijn. In ons patiëntenbestand was de jongste patiënte 28 jaar ten tijde van de diagnose. Bij cysteuze afwijkingen moet echografisch worden gedifferentieerd tussen een ongecompliceerde cyste en een gecompliceerde of complexe cyste. Pas als sprake is van dat laatste, komt de mogelijkheid van een intracystisch mammacarcinoom in beeld.
Het is waarschijnlijk overbodig te vermelden, dat ik een bijdrage van een radioloog aan deze studie node heb gemist.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, december 2003,
Het commentaar van collega Zonderland benadrukt het belang van echografie bij de detectie van het intracystisch mammacarcinoom.
Wat betreft de eerste kanttekening is het misschien overbodig op te merken dat de diagnose ‘intracystisch mammacarcinoom’ niet op basis van beeldvormend onderzoek gesteld mag worden. Een uitgebreidere bespreking van diagnostische criteria was misschien op haar plaats geweest, maar de nadruk is in dit artikel op de beschrijving van de radiologische bevindingen komen te liggen. De belangrijke rol van echografie bij het differentiëren tussen ongecompliceerde en gecompliceerde cysten komt – in andere bewoordingen – deels aan bod in het onderdeel ‘Diagnostiek’. In de ‘Beschouwing’ wordt naar een literatuurreferentie verwezen. Een en ander is vanuit het oogpunt van een radioloog wat summier.
De conclusie van het artikel is nogal stellig. Deze is echter naast de resultaten van dit retrospectief onderzoek ook gebaseerd op bevindingen in de literatuur. Wat wij hebben willen benadrukken, is dat een cyste in de borst niet altijd een geruststellende bevinding is. Met gericht echografisch onderzoek wordt bedoeld dat de behandelend arts de radioloog expliciet vraagt of er bij echografie een ongecompliceerde dan wel een gecompliceerde cyste wordt gezien.
Graag maken wij van de gelegenheid gebruik om hr.dr. D.J.Venderink, hr.dr.R.J.Rongen en hr.dr.R.van Dijk, radiologen, te danken voor de illustraties en hun inzet voor het mammateam. Achteraf gezien had de betrokkenheid van een radioloog bij dit artikel niet misstaan.