Samenvatting
Doel
Schatten van de incidentie van diabetes mellitus type 2 die in Nederland te verwachten is op basis van de gegevens in de Hoorn-studie, een cohortonderzoek naar diabetes.
Opzet
Beschrijvend.
Methode
De leeftijd-, geslacht- en glucosestatus-specifieke incidentiecijfers van diabetes in de Hoorn-studie (1989-1998) werden toegepast op de Nederlandse bevolkingsopbouw op 1 januari 2000.
Resultaten
Met diagnostiek op basis van nuchtere glucosewaarden, zoals wordt aanbevolen voor de klinische praktijk, waren in 6,4 jaar 312.393 nieuwe diabetespatiënten te verwachten in de Nederlandse bevolking van 50-74 jaar. Dat is gemiddeld 48.811 patiënten per jaar. Als de data worden geextrapoleerd naar de leeftijd van ≥ 75 jaar, dan werden 16.865 patiënten per jaar in deze leeftijdscategorie verwacht (in totaal: 65.676). Als ook de glucoseconcentraties 2 h na een orale glucosetolerantietest gebruikt zouden worden voor de diagnose ‘diabetes mellitus’, dan werden jaarlijks gemiddeld 66.001 nieuwe patiënten in de leeftijd van 50-74 jaar en 22.840 ≥ 75 jaar verwacht.
(Geen onderwerp)
Zwolle, september 2003,
Graag willen wij reageren op het artikel van Dekker et al. (2003:1419-23) omdat er naar onze mening een aantal belangrijke kanttekeningen kan worden geplaatst bij de gebruikte methoden.
In het artikel gebruiken auteurs incidentiegetallen op basis van diagnosecriteria van de World Health Organization (WHO) uit 1999, zoals ook gebeurt in het artikel van De Vegt et al., waarin dezelfde groep auteurs de Hoorn-studie beschrijft (2003:1414-8), waarop zij de schatting voor de totale Nederlandse bevolking baseren. Dit levert een duidelijk hogere incidentie op dan wanneer gebruik wordt gemaakt van de criteria van de WHO uit 1985 (zoals gebruikt in de NHG-standaard van 1989) en de criteria van de American Diabetes Association (ADA) 1997 (zoals gebruikt in de huidige NHG-standaard). Het lijkt niet logisch om een schatting voor Nederland op de WHO-1999-criteria te baseren.
Zoals genoemd door de auteurs representeert de populatie die deelnam aan het tweede deel van het onderzoek (in 1998) nog maar 38% van de oorspronkelijke populatie. De schatting is bovendien gebaseerd op een beperkt aantal nieuwe diabetespatiënten (82-133 afhankelijk van de gekozen diagnosecriteria). De representativiteit van deze populatie is hiermee duidelijk beperkt.
Alle berekeningen zijn gedaan voor diabetes gedefinieerd als het totaal van alle bekende en nog niet bekende diabetespatiënten. Hierdoor worden de resulterende schattingen puur theoretisch en kan men zich afvragen wat de relevantie is voor de dagelijkse praktijk. De auteurs suggereren zelfs dat het aantal door de huisartsen gedetecteerde nieuwe diabetespatiënten maar 10% is van wat in het onderzoek wordt gevonden. Hoe tot deze schatting is gekomen, wordt overigens niet beschreven en de schatting lijkt onterecht: huisartsen die tot 1999 werkten met de WHO-1985-diagnosecriteria lijken te worden vergeleken met onderzoek uit 1998 waarop de WHO-1999-criteria zijn toegepast.
De populatie van 50-74 jaar is, zoals door de auteurs wordt erkend, te beperkt om uitspraken te doen over de hele populatie. Het is dan ook de vraag waarom de auteurs toch een poging hiertoe doen, temeer daar er verschillende huisartsregistraties zijn die wel getallen hebben over alle leeftijdsgroepen en waarmee, in combinatie, dus een beter onderbouwde schatting had kunnen worden gemaakt (www.rivm.nl/vtv/data/kompas/gezondheidstoestand/ziekte/suikerziekte/sui…).1
Deze kanttekeningen in aanmerking nemend en kijkend naar andere bronnen, denken wij dat Dekker et al. het aantal nieuwe diabetespatiënten per jaar in Nederland overschatten.
Ubink-Veltmaat LJ, Bilo HJG, Groenier KH, Houweling ST, Rischen RO, Meyboom-de Jong B. Prevalence, incidence and mortality of type 2 diabetes mellitus revisited: a prospective population-based study in the Netherlands (ZODIAC-1). Eur J Epidemiol 2003;18:793-800.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, oktober 2003,
Collegae Ubink-Veltmaat en Bilo vragen zich af waarom wij de WHO-criteria van 1999 hebben toegepast. In ons artikel hebben wij de schatting van meer dan 65.000 nieuwe patiënten met diabetes type 2 per jaar gebaseerd op de nuchtere glucosewaarden bij herhaald onderzoek in de Hoorn-studie. Dit zijn de criteria voor de klinische praktijk volgens de richtlijn van de WHO uit 1999, en ook overeenkomend met de NHG-standaard voor diabetes in Nederland. De schatting bij gebruik van de orale glucosetolerantietest bedraagt meer dan 88.000 patiënten per jaar.
Ubink-Veltmaat en Bilo trekken de validiteit van onze schattingen op basis van de Hoorn-studie in twijfel, mogelijk omdat zij zich vergissen in het percentage deelnemers aan het heronderzoek. Dit betrof namelijk niet 38%, maar meer dan 60% van de oorspronkelijke cohort, van wie een deel overleden of verhuisd was, en 73% van degenen die uitgenodigd waren.1 De representativiteit van de studie hoeft daarom naar onze mening niet in twijfel getrokken te worden. De relatief kleine aantallen nieuwe diabetespatiënten hebben geen gevolgen voor de representativiteit, maar wel voor de precisie van de schatting. Zoals besproken in ons artikel, moeten de schattingen van het aantal nieuwe diabetespatiënten mede om die reden met een ruime marge geïnterpreteerd worden. Naar onze mening is het belang van deze getallen zo groot dat een goed beargumenteerde schatting noodzakelijk is. Andere cijfers waren bij aanvaarding van ons manuscript op 25 februari 2003 nog niet beschikbaar.
De in mei gepresenteerde schatting van de incidentie van diabetes type 2 in Nederland van het Rijksinstituut voor Volksgezondheid en Milieu, op basis van de huisartsregistraties en evenals onze schatting gestandaardiseerd naar de bevolking in 2000, is 58.000 per jaar. De afgelopen zomer gepubliceerde schatting van Ubink-Veltmaat et al. van 36.300 patiënten per jaar ligt iets lager. Het verschil met onze schatting, die op basis van bevolkingsonderzoek gemaakt is, en die volgens een logische beredenering eerder een onder- dan een overschatting is, benadrukt nogmaals dat ook in Nederland een substantieel deel van de nieuwe diabetespatiënten niet of pas heel laat gediagnosticeerd wordt.
De diagnose van diabetes op basis van de nuchtere glucosewaarden wordt meestal pas gesteld als zich al klachten ontwikkeld hebben. In de Hoorn-studie was 17% van de nieuwe patiënten op basis van de nuchtere glucosewaarden gediagnosticeerd. Dit is zeker geen beschuldiging aan het adres van de huisartsen, want deze patiënten hadden kort (minder dan 6,4 jaar) diabetes. Op basis van de relatie tussen diabetesduur en de prevalentie van oogcomplicaties is bekend dat de diagnose ‘diabetes’ wereldwijd ongeveer 7 tot 10 jaar na het ontstaan van hyperglykemie wordt gesteld. In hoeverre met vroegtijdige detectie en behandeling van diabetes en overige cardiovasculaire risicofactoren in hoog-risicogroepen complicaties kunnen worden voorkómen, staat thans ter discussie. Juist daarom vragen wij in ons artikel de aandacht voor de hoge incidentie van diabetes type 2.
Vegt F de, Dekker JM, Jager A, Hienkens E, Kostense PJ, Stehouwer CDA, et al. Relation of impaired fasting and postload glucose with incident type 2 diabetes in a Dutch population: the Hoorn study. JAMA 2001;285:2109-13.