Samenvatting
Twee patiënten, een vrouw van 24 en een man van 86 jaar, hadden respectievelijk gedurende 9 maanden en meer dan 50 jaar klachten van een recidiverende, jeukende, streepvormige, zich verplaatsende huidafwijking die zich voordeed op bovenbenen, billen en onderste deel van de buik. De vrouw was in Zuid-Amerika geweest, de man had tijdens de Tweede Wereldoorlog aan de Birma-spoorlijn gewerkt. Bij beiden werd larva currens waargenomen. De klinische diagnose ‘strongyloidiasis’ werd ondersteund door eosinofilie en een verhoogde titer aan antistoffen tegen Strongyloides stercoralis in het bloed. Therapie met albendazol, respectievelijk ivermectine resulteerde in verdwijnen van de klachten. S. stercoralis komt in grote delen van de wereld voor. In Nederland dient men met name aan strongyloidiasis te denken bij mensen afkomstig uit Zuid-Amerika (Suriname) en Zuidoost-Azië (Indonesië, ex-krijgsgevangenen uit de Tweede Wereldoorlog).
(Geen onderwerp)
Amsterdam, april 2002,
Met genoegen lazen wij het artikel van Buikhuisen et al. betreffende 2 patiënten met een Strongyloides stercoralis-infectie (2002:477-81). Zoals de auteurs opmerkten, dient men bij reizigers en migranten uit de tropen rekening te houden met strongyloidiasis, zelfs tientallen jaren na de primaire infectie, met name bij een verminderde afweer (bijvoorbeeld door langdurig corticosteroïdgebruik). De auteurs maken in de beschouwing terloops melding van het vóórkomen van enteritis en paralytische ileus tijdens het hyperinfectiesyndroom. Wij willen graag kort een patiënt presenteren met een zeldzame oorzaak van colitis en paralytische ileus.
Een 70-jarige Surinaamse man werd opgenomen wegens een buikwandhematoom ten gevolge van een hoestaanval en een verlengde protrombinetijd bij het gebruik van acenocoumarol. Zijn voorgeschiedenis vermeldde ernstige chronische obstructieve longziekte (COPD), frequente exacerbaties, diabetes mellitus, gegeneraliseerde arteriosclerose, een myocardinfarct, chronisch atriumfibrilleren en leverenzymafwijkingen na doorgemaakte hepatitis B en C. Hij werd reeds langdurig behandeld met een onderhoudsdosering prednison (10 mg 1 dd) in verband met COPD, die tijdens opname werd verhoogd wegens een exacerbatie door een bovensteluchtweginfectie met Haemophilus influenzae. Later kreeg hij klachten van gegeneraliseerde jeuk zonder huidverschijnselen, gevolgd door hoge koorts (39,9°C), buikpijn en uitblijven van defecatie. Lichamelijk onderzoek toonde een bolle buik met spaarzame peristaltiek, hypertympane percussie en diffuse drukpijn zonder loslaatpijn. Aanvullend onderzoek toonde een verhoogde BSE (82 mm in het 1e h) en C-reactief proteïne (120 mg/l), leukocytose (13,2 × 109/l) met linksverschuiving (17% staafkernige granulocyten) zonder eosinofilie (7%, of totaal 0,29 × 109/l). Röntgenologisch onderzoek toonde vloeistofspiegels in het colon ascendens en transversum met abnormale darmwandzwelling. Colonoscopie toonde sterke dilatatie van het colon met oedeem, roodheid, oedemateuze noduli en puntvormige ulceraties in het rectosigmoïd, colon transversum en ascendens en coecum (figuur 1). Histologisch onderzoek toonde een chronische, deels granulomateuze ontsteking met opvallende eosinofilie (figuur 2, a) op basis van filariforme larven van Strongyloides stercoralis (figuur 2, b). Serologisch onderzoek naar strongyloidiasis toonde een positieve reactie: IgG-titer 1:320. Herhaald fecesonderzoek volgens de methode van Baermann toonde geen larven of eieren. Therapie met ivermectine (200 μg/kg) leidde tot verdwijnen van de klachten en normalisering van het bloedbeeld en de endoscopische bevindingen.
Volwassen vrouwelijke wormen van S. stercoralis bevinden zich voornamelijk in de mucosa van duodenum en jejunum. Aldaar geproduceerde rabditiforme, niet-infectieuze larven gaan naar het darmlumen en worden met de ontlasting uitgescheiden. Bij immuungecompromitteerde patiënten kan echter een ernstige auto-infectie ontstaan, evenals een colitis die endoscopisch moeilijk te onderscheiden is van colitis ulcerosa.1 Kenmerkend zijn de afteuze ulceraties, pseudopoliepen en filariforme larven in met name het rechter hemicolon en coecum.2-5 Histologisch kan het beeld worden aangezien voor idiopathische eosinofiele colitis, zeker indien geen parasieten (in de feces) worden gevonden.6 In dat geval kunnen corticosteroïden leiden tot een fatale afloop.7 Andere beschreven risicofactoren voor S. stercoralis-colitis zijn aids en maligniteiten.8-10
Weight SC, Barrie WW. Colonic Strongyloides stercoralis infection masquerading as ulcerative colitis. J R Coll Surg Edinb 1997;42:202-3.
Stoopack PM, Raufman JP. Aphthoid ulceration of the colon in strongyloidiasis. Am J Gastroenterol 1991;86:639-42.
Carp NZ, Nejman JH, Kelly JJ. Strongyloidiasis. An unusual cause of colonic pseudopolyposis and gastrointestinal bleeding. Surg Endosc 1987;1:175-7.
Uemura E, Houser WD, Cupp CJ. Strongyloidiasis in an infant orangutan (Pongo pygmaeus). J Med Primatol 1979;8:282-8.
Haque AK, Schnadig V, Rubin SA, Smith JH. Pathogenesis of human strongyloidiasis: autopsy and quantitative parasitological analysis. Mod Pathol 1994;7:276-88.
Corsetti M, Basilisco G, Pometta R, Allocca M, Conte D. Mistaken diagnosis of eosinophilic colitis. Dig Liver Dis 1999;31:607-9.
Goede E de, Martens M, Rooy S van, VanMoerkerke I. A case of systemic strongyloidiasis in an ex-coal miner with idiopathic colitis. Eur J Gastroenterol Hepatol 1995;7:807-9.
Jain AK, Agarwal SK, el-Sadr W. Streptococcus bovis bacteremia and meningitis associated with Strongyloides stercoralis colitis in a patient infected with human immunodeficiency virus. Clin Infect Dis 1994;18:253-4.
Murphy RA, Barton G, Pinkas H, Schaefer R. Severe colitis due to Strongyloides stercoralis in a patient with cutaneous Kaposi's sarcoma. Gastrointest Endosc 1991;37:79-82.
Sandlund JT, Kauffman W, Flynn PM. Strongyloides stercoralis infection mimicking relapse in a child with small noncleaved cell lymphoma. Am J Clin Oncol 1997;20:215-6.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, mei 2002,
Het syndroom van hyperinfectie door S. stercoralis kan gepaard gaan met vele klinische verschijnselen, waarvan de collegae Van der Klooster et al. een minder frequent voorkomende beschrijven. Deze casuïstische mededeling geeft aanleiding op te merken dat het bij mensen die afkomstig zijn uit een endemisch gebied raadzaam is onderzoek te doen naar strongyloidiasis alvorens immunosuppressieve therapie te starten. In de Nederlandse omstandigheden geldt dit vooral voor patiënten afkomstig uit Suriname.