Helpt psychotherapie? Over het antwoord op deze vraag is tot zeker de afgelopen jaren zeventig heel wat geruzied. Inmiddels is het antwoord duidelijk: psychotherapie is een werkzame behandelingsmodus, zij het dat de effecten wel eens minder zijn dan therapeuten en patiënten lief is. In feite is de ongespecificeerde vraag of psychotherapie helpt natuurlijk even onzinnig als de vraag of medicijnen helpen. Het gaat erom wie (welke soort patiënt) baat kan hebben bij psychotherapie, wat de aard is van de psychotherapeutische behandeling (psychotherapie is een ‘container’-begrip, dat wil zeggen dat er allerlei vormen van behandeling in zijn begrepen), en hoe het zit met de ‘dosering’ en behandelingsduur. Pas bij dat soort specificaties wordt de vraag zinvol.
In de voorbije jaren zeventig en tachtig was de mening overheersend dat de aard van de psychotherapie er eigenlijk niet toe deed. In een beroemd geworden artikel werd de Dodo aangehaald uit Alice in Wonderland…
(Geen onderwerp)
Nijmegen, juli 2001,
Naar aanleiding van de bijdrage van de hand van Rooijmans wil ik een enkele opmerking plaatsen (2001:1384-6). Het betreft het advies van de Gezondheidsraad dat terughoudendheid zou moeten worden betracht bij het toepassen van langdurige psychotherapie. Nadat de schrijver heeft gesteld dat psychotherapie een werkzame behandelingsmodus is voegt hij eraan toe: ‘zij het dat de effecten wel eens minder zijn dan therapeuten en patiënten lief is’. Het lijkt mij dat deze opmerking op de gehele geneeskunde van toepassing is, maar in de selectieve toepassing ervan op de psychotherapie is ze onwetenschappelijk suggestief. Zelfs wanneer de schrijver vervolgt met: ‘In feite is de ongespecificeerde vraag of psychotherapie helpt natuurlijk even onzinnig als de vraag of medicijnen helpen.’ Tegen de achtergrond van de beide artikelen over de schadelijke werking van langdurig gebruik van benzodiazepinen uit het voorafgaande nummer van het Tijdschrift (‘Het langdurig gebruik van benzodiazepinen’ (2001:1342-6) en ‘Behandelmethoden om langdurig benzodiazepinegebruik te staken’ (2001:1347-50)) door - geschat - eenderde van de 1,9 miljoen gebruikers in Nederland, lijkt dit inderdaad een onzinnige vraag, maar van cynischer gehalte dan de auteur zich in het onderhavige commentaar realiseert.
Van een - emeritus - hoogleraar Psychiatrie zou men overigens een andere reactie mogen verwachten dan een instemmende op het wetenschappelijk ongefundeerde standpunt van de Gezondheidsraad betreffende langdurende psychotherapie.
(Geen onderwerp)
Leiden, augustus 2001,
Collega Bögels heeft zich gestoord aan mijn opmerking dat de effecten van psychotherapie wel eens minder zijn dan therapeuten en patiënten lief is. Eerlijk gezegd begrijp ik niet waarom. Het feit dat veel medisch handelen minder heilzaam is dan men zou wensen, vormt toch geen reden waarom men dat niet zou mogen opmerken over psychotherapie in een artikel dat handelt over de werkzaamheid van deze behandelingsmodus? Haar reactie op mijn stelling dat een ongespecificeerde vraag naar de werkzaamheid van psychotherapie onzinnig is, lijkt te wijzen op een mogelijk misverstand. Ik had niet de bedoeling een vergelijking te maken tussen psychotherapie en psychofarmaca; wat ik bedoel is dat een vraag naar de werkzaamheid van een behandeling (om het even welke) pas zinvol beantwoord kan worden als men specificeert om wat voor soort behandeling het gaat en voor wie, respectievelijk welke ziektebeelden, die behandeling is bedoeld. Misschien was mijn bedoeling beter overgekomen als ik in plaats van ‘medicijnen’ ‘operaties’ had geschreven.
Tenslotte: Bögels acht het standpunt van de Gezondheidsraad over langdurende psychotherapie ‘wetenschappelijk ongefundeerd’. Ik ben een andere mening toegedaan.