Samenvatting
- Neuraminidaseremmers zoals zanamivir en oseltamivir behoren tot een nieuwe groep antivirale middelen voor de behandeling en preventie van influenza.
- Van deze klasse van middelen is de therapeutische werkzaamheid (verkorting van de ziekteduur met gemiddeld een dag) vooralsnog slechts aangetoond bij voorheen gezonde volwassenen met influenza A, maar nog niet bij risicogroepen en bij influenza B, terwijl onderzoekingen naar de profylactische werkzaamheid nog gaande zijn.
- Evenmin verhinderen deze middelen de verspreiding van het virus, een volksgezondheidsrisico waartegen het economische voordeel van vervroegde werkhervatting moet worden afgewogen.
- Omdat griepverschijnselen ook door andere ziekteverwekkers kunnen worden veroorzaakt dan het influenza-A- of -B-virus, lijkt voorbehoud in het voorschrijven van deze middelen gerechtvaardigd, mede om resistentievorming tegen te gaan.
- In nog uit te voeren onderzoeken naar de therapeutische werkzaamheid onder risicogroepen zal vermindering van secundaire complicaties en sterfte als criterium overigens belangrijker zijn dan (de economisch belangrijke) verkorting van de ziekteduur.
(Geen onderwerp)
Leiden, februari 2000,
Collegae Van Loon et al. plaatsen reeds in een vroeg stadium de antivirale therapie van influenza in een kritisch perspectief (2000:165-7). Zij maken echter een merkwaardig voorbehoud, in hun conclusie, als zouden de neuraminidaseremmers de verspreiding van influenzavirus niet remmen. Zelfs zien zij in het gebruik ervan een risico, doordat na behandeling klinisch herstelde personen nog wél het virus zouden kunnen verspreiden. Echter, alle beschikbare informatie uit klinische en experimentele onderzoeken wijst eerder op het tegendeel: de virusreplicatie en daarmee de uitscheiding van het virus worden in een eerder stadium verminderd dan de ziekteverschijnselen van influenza.1 Het is ook uit de grotendeels immunopathologische pathogenese van het griepbeeld juist goed te begrijpen dat de ziekte langer duurt dan alleen de termijn van de virusreplicatie.2 Dit kan het, volgens sommigen teleurstellende, effect van deze behandeling bij gezonde volwassenen in termen van ziekteduurreductie ook verklaren. Het door Van Loon et al. voorziene risico bij het gebruik van neuraminidaseremmers door gezondheidswerkers lijkt daarmee niet reëel. Bij de preventieve toepassing na expositie aan influenza treedt overigens noch virusreplicatie, noch ziektegevoel op, zoals Hayden et al. onlangs beschreven.1
In hun conclusie stellen de auteurs tenslotte dat ‘het economisch motief een belangrijke drijfveer is geweest voor de grootschalige introductie van preventieve middelen, zoals griepvaccinatie’. Wie de discussies daarover in Nederland volgde, ziet dat in de afwegingen rond vaccinatieadviezen3 en in de implementatie daarvan, zoals in de Nederlands Huisartsen Genootschap(NHG)-standaard,4 steeds strikt medische criteria gehanteerd werden en dat economische argumenten niet zwaarder wogen dan in andere gebieden van de geneeskunde.
Hayden FG, Treanor JJ, Fritz RS, Lobo M, Betts RF, Miller M, et al. Use of the oral neuraminidase inhibitor oseltamivir in experimental human influenza: randomized controlled trials for prevention and treatment. JAMA 1999;282:1240-6.
Fritz RS, Hayden FG, Calfee DP, Cass LM, Peng AW, Alvord WG, et al. Nasal cytokine and chemokine responses in experimental influenza A virus infection: results of a placebo-controlled trial of intravenous zanamivir treatment. J Infect Dis 1999;180:586-93.
Gezondheidsraad. Commissie Vaccinatie tegen influenza. Vaccinatie tegen influenza seizoen 1998-1999. Publicatienr 1998/17. Rijswijk: Gezondheidsraad; 1998.
Essen GA van, Sorgdrager YCG, Salemink GW, Govaert TME, Hoogen JPH van den, Laan JR van der. NHG-standaard Influenza en influenzavaccinatie. In: Thomas S, Geijer RMM, Laan JR van der, Wiersma T, redacteuren. NHG-standaarden voor de huisarts. Deel II. Utrecht: Bunge; 1996:179-87.
(Geen onderwerp)
Den Haag, februari 2000,
Voor hun tweeledig commentaar betreffende virusuitscheiding bij gebruik van neuraminidaseremmers en economische perspectieven bij de keuzen in preventie zijn wij collegae Claas en Kroes erkentelijk. Wij zijn het echter niet geheel eens met hun argumentatie.
Experimentele onderzoeken onder vrijwilligers hebben aangetoond dat neuraminidaseremmers na virusinoculatie de virale uitscheiding verminderen,1 maar klinische onderzoeken onder patiënten hebben de hoge verwachtingen die gewekt waren door deze waarneming vooralsnog niet waargemaakt.2 De discrepantie kan worden toegeschreven aan het verschil in interval tussen het ideaal gedefinieerde begin van behandeling minder dan een dag na inoculatie in het eerste geval, en dat binnen 36 uur na het optreden van klinische symptomen in het laatste geval. Uit al deze onderzoeken blijkt wel dat virusverspreiding tenminste nog enkele dagen plaatsvindt ondanks behandeling. In het redactionele commentaar op het ‘Management of influenza in the southern hemisphere trialists’(MIST)-onderzoek werd reeds de vraag gesteld of zanamivir virustransmissie zou bevorderen door snellere mobilisatie van de patiënten.3 Het gecombineerd Amerikaans-Europese onderzoek had aangetoond dat er weliswaar een lichte tendens bestond tot verkorting van de virale uitscheidingsduur, maar dat deze nog steeds 4 dagen was, even lang als de klinische symptomen.2 Wanneer gebruik van neuraminidaseremmers ertoe leidt dat patiënten eerder aan het werk gaan, bijvoorbeeld doordat het ziektegevoel minder is, blijven wij van mening dat nog niet voldoende is aangetoond dat deze middelen in de praktijk verspreiding van het virus verhinderen.
Bij de invoering van grootschalige gezondheidsprogramma's wereldwijd spelen economische overwegingen een steeds grotere rol door schaarste aan fondsen en door politieke wedijver om prioriteit. Toonaangevend hierbij zijn de beleidsnormen die worden opgesteld door de Wereldgezondheidsorganisatie (WHO). Nationale richtlijnen vormen hier veelal een modulatie op, omdat kosteneffectiviteit verschilt per land en economie. Medische criteria, inclusief epidemiologie van de infectie, risicofactoren en economische aspecten, vormen de basis van de besluitvorming zonder dat de economische motieven expliciet hoeven te worden.
Overigens valt ons voorbehoud tegen deze middelen zeker niet te vroeg. De redactie van The Lancet merkte al op dat onderzoek onder risicogroepen vrijwel ontbreekt.4 Verder heeft de Amerikaanse Food and Drug Administration (FDA) inmiddels een waarschuwing doen uitgaan tegen onvoorzichtig gebruik van één van de neuraminidaseremmers omdat deze bij patiënten met astma of chronisch obstructieve longziekten samen zouden gaan met achteruitgang van de longfuncties (M.M.Lumpkin, FDA public health advisory: safe and appropriate use of influenza drugs. Http://www.fda.gov/cder/drug/ advisory/influenza.htm.)
Hayden FG, Treanor JJ, Betts RF, Lobo M, Esinhart JD, Hussey EK. Safety and efficacy of the neuraminidase inhibitor GG167 in experimental human influenza. JAMA 1996;275:295-9.
Hayden FG, Osterhaus ADME, Treanor JJ, Fleming DM, Aoki FY, Nicholson KG, et al. Efficacy and safety of the neuraminidase inhibitor zanamivir in the treatment of influenzavirus infections. GG167 Influenza Study Group. N Engl J Med 1997;337:874-80.
Read RC. Treating influenza with zanamivir. Lancet 1998;352:1872-3.
A nasty start for NICE. Lancet 1999;354:1313.