Klinisch onderzoekers en farmaceutische industrie

Opinie
J.W. ten Cate
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1999;143:1349-52
Abstract

Zie ook het artikel op bl. 1345.

De relatie tussen artsen en de farmaceutische industrie is complex en kent goede, maar ook minder goede kanten. Aan de keerzijde van deze medaille werd in dit tijdschrift eerder aandacht besteed.1-3 In de aankomende nummers is een korte reeks artikelen voorzien waarin de relatie arts-industrie wordt belicht. In een zeer lezenswaardige publicatie van Rawlins uit 1984 werd deze relatie al uiterst kritisch in ogenschouw genomen ten aanzien van geneesmiddelenpromotie, postacademisch onderwijs en onderzoek.4 Sindsdien is er zeker sprake van enige bijstelling van deze niet altijd even fraaie interactie - echter niet op hoofdlijnen, hetgeen in de voorgenomen reeks wordt geïllustreerd. Dit betreft niet alleen de verregaande beïnvloeding van voorschrijfgedrag door de producenten of door daaraan gelieerde onderzoekers, maar ook manipulatie van onderzoeksgegevens bij evaluatie van nieuwe geneesmiddelen in klinisch-wetenschappelijk onderzoek.

In deze inleiding ga ik nader in op de relatie tussen…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum/Universiteit van Amsterdam, afd. Inwendige Geneeskunde, Postbus 22.660, 1100 DD Amsterdam.

Prof.dr.J.W.ten Cate, internist.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

E.J.
Dorhout Mees

Vorden, augustus 1999,

Graag reageer ik hierbij op het artikel van Ten Cate (1999:1349-52). De snel toenemende invloed van de farmaceutische industrie (en andere industrieën) op onderzoek, onderwijs en patiëntenbehandeling is een ernstige zaak, want dit proces speelt zich af in een maatschappij die in snel tempo vercommercialiseert, terwijl het normbesef even snel verandert. De macht van de industrie, die nu nog verdeeld is, zal door verdere fusies ongetwijfeld toenemen en daarmee ook de druk op de medische professie. Het is dus zeer terecht dat de redactie van dit tijdschrift deze problematiek in een serie artikelen aan de orde stelt.

Het is wel de vraag of de ongetwijfeld noodzakelijke regelgeving en daaraan verbonden commissies en controleorganen het tij geheel zullen kunnen keren. Wie controleert de controleurs? Er is weinig reden bij hen een hoger moreel besef te verwachten dan bij individuele artsen. Natuurlijk is openheid en het betrekken van meer personen bij het beleid gunstig, maar het is een misvatting te denken dat collectieve verantwoordelijkheid altijd beter is. Een navrant voorbeeld wordt door collega Ten Cate beschreven.

Een arts werd door het bestuur gestraft voor haar morele houding. Later kreeg zij ‘eerherstel’. Maar wat gebeurde er met het universiteitsbestuur, dat deze collega geen enkele steun had geboden? Een gouden handdruk? Nog interessanter is de vraag wat de betreffende bestuurders motiveerde om in deze kwestie de industrie te steunen. Graag zou ik willen weten of hiernaar onderzoek is gedaan en of er in het algemeen de mogelijkheid bestaat om van controleorganen verantwoording te eisen.

E.J. Dorhout Mees