Zie ook de artikelen op bl. 668, 672 en 677.
Ondanks alle medische vooruitgang zijn de geslachtsziekten nog steeds een bedreiging voor de gezondheid. Het grootste risico op een infectie hebben seksueel actieve personen en kinderen geboren uit geïnfecteerde moeders. Voor de bestrijding van geslachtsziekten in Nederland zijn er laagdrempelige poliklinieken voor geslachtsziekten, alsmede uitgebreide voorlichtingsprogramma's. Voor 1995 maakte de Wereldgezondheidsorganisatie een schatting van 333 miljoen nieuwe gevallen van geslachtsziekten wereldwijd, waaronder 12,1 miljoen gevallen van syfilis, 62,2 miljoen gevallen van gonorroe, 89,1 miljoen Chlamydia trachomatis(CT)-infecties en 167,2 miljoen Trichomonas-infecties.1
Grote problemen bij CT-infecties vormen de dragers zonder symptomen (naar schatting 70-75 van de geïnfecteerde personen) en de gevolgen van een al dan niet symptomatische infectie. Onbehandelde CT-infecties kunnen opstijgen en leiden tot ontsteking in het kleine bekken, zoals ontsteking van de uterus, de eileiders en de ovaria, de zogenaamde ‘pelvic inflammatory disease’ (PID). Dit kan…
(Geen onderwerp)
Groningen/Amsterdam, april 1999,
Wij menen dat het commentaar van Van Vloten (1999:652-3) op onze artikelen over screening op genitale infecties metChlamydia trachomatis(CT) (1999:668-72en 677-81) niet geheel recht doet aan ons onderzoek.
Bij de vergelijking van de opportunistische methode (1999:668-72) en de systematische methode (toegepast door Van Valkengoed et al., 1999:672-6) voor CT-screening stelt Van Vloten dat de laatste methode een beter beeld zou geven van de prevalentie in Amsterdam vanwege de selectiebias van het huisartsbezoek bij de opportunistische methode. (De prevalenties van asymptomatische CT-infectie in beide onderzoeken zijn: 5% volgens de opportunistische en 2,5% volgens de systematische methode.)Selectiebias zal echter bij beide onderzoeken een rol spelen. Zoals Van Valkengoed et al. zelf aangeven, is er bij de systematische methode mogelijkerwijs een ondervertegenwoordiging van personen met een hoger risico op CT-infectie. Overigens kan men zich afvragen wat belangrijker is bij een screeningsprogramma, de schatting van de werkelijke prevalentie of het bereiken van die groepen waar de prevalentie het hoogst is. Wij menen dat het tweede aspect het meest relevant is en vergelijking van de resultaten suggereert dat de opportunistische methode groepen met een relatief hoge prevalentie bereikt.
Ten aanzien van de kosteneffectiviteit stelt Van Vloten dat bij screening van de doelgroep van vrouwen tot 30 jaar de baten de kosten overtreffen. Dit is onjuist. Zoals tabel 2 (1999:680) toont, zijn er besparingen voor de programma's gericht op vrouwen tot 20 jaar en vrouwen tot 25 jaar. Voor het programma gericht op vrouwen beneden de 30 jaar moet echter netto circa ƒ 100,- per genezen vrouw en ƒ 300,- per vermeden complicatie betaald worden.
Verderop stelt Van Vloten dat door ons aangenomen is dat de doelgroep tenminste 1 maal per jaar bij de huisarts komt. Ook dit is onjuist. Wij hebben aangegeven dat leeftijdsgroep-specifieke fracties van vrouwen met minstens 1 huisartscontact per jaar ontleend zijn aan de ‘Gezondheidsenquête’ van het Centraal Bureau voor de Statistiek (1999:679).
Terecht merkt Van Vloten op dat herinfectie en screeningsintervallen belangrijke aspecten zijn bij een preventieprogramma voor CT-infectie, zoals wij ook zelf aangeven in de sectie ‘Beschouwing en conclusies’ (1999:680). De huidige internationale standaard voor modellering van de kosteneffectiviteit van CT-screening bevat echter geen module voor herinfectie en gaat uit van eenmalige screening. Het is in die zin een statischmodel. Ons model volgt deze internationale standaard. Binnen dit type model is het ook niet relevant de contactopsporing erbij te betrekken. De belangrijkste baten hiervan - te weten: voorkómen herinfecties - maken geen deel uit van het model. In de wetenschappelijke literatuur is nog geen model met herinfectie gepubliceerd voor CT-screening.
Wij hebben het manco van het internationale statische standaardmodel onderkend en werken sinds enige tijd aan een verbeterd model voor de kosteneffectiviteit van CT-screening. Dit ‘dynamische’ model is deels analoog aan het gepubliceerde model, maar men kan hierin ook rekening houden met herinfectie en voorkómen van herinfectie door contactopsporing. Voorlopige resultaten zijn eind vorig jaar gepresenteerd in een bijeenkomst van de Infectious Diseases Society of America te Denver (R.Welte, schriftelijke mededeling, 1998).
(Geen onderwerp)
Utrecht, april 1999,
Mijn commentaar naar aanleiding van de drie artikelen over screening op infectie door CT en de kosteneffectiviteitsanalyse daarbij was ingegeven door het belang van deze infectieziekte en de impact die deze heeft op de volksgezondheid.
Twee methoden voor screening werden beschreven, de zogenaamde opportunistische en de systematische methode. Ik schreef dat de systematische methode in principe een beter beeld geeft van de prevalentie vanwege de selectiebias bij de andere methode. Zoals Van Valkengoed et al. zelf aangeven, zal de systematische methode wellicht een onderrapportage geven, maar het is in principe een betere methode om de prevalentie te bepalen dan de opportunistische methode. In mijn commentaar stelde ik dat screening van vrouwen tot 30 jaar de voorkeur heeft omdat de baten de kosten overtreffen. Bij een uitgebreidere doelgroep zijn de kosten veel hoger dan de baten. De tabel is niet onjuist geïnterpreteerd. De frequentie van screening blijft een belangrijk punt. Postma et al. schrijven (1999:679, rechter kolom, regel 11-12) dat screening maximaal 1 maal per jaar plaatsvindt. In mijn commentaar heb ik er de aandacht op willen vestigen dat bij deze infectie en deze doelgroep reïnfecties een belangrijke rol kunnen spelen.