Zie ook het artikel op bl. 1854.
Drie beslissingen van de medisch tuchtrechter hebben, blijkens de stroom aan ingezonden brieven in Medisch Contact, veel stof doen opwaaien. Het gaat om de uitspraak van het Eindhovense Medisch Tuchtcollege van 3 februari 1997 over de betekenis van mammografisch onderzoek;1 die van het Groningse college van 1 mei 1997 inzake de noodzaak van percussie2 en, tot slot, die van het Centraal Medisch Tuchtcollege van 13 maart 1997 inzake de wijze van overdracht van risicopatiënten aan de waarnemend huisarts.3 Het komt slechts zelden voor dat uitspraken van de tuchtrechter zoveel kritiek in de kring van beroepsgenoten oproepen. Er zijn wel enkele andere voorbeelden bekend. Veel commotie onder beroepsgenoten veroorzaakte een andere beslissing van het Groningse college, gepubliceerd in Medisch Contact in 1996, waarbij het ging om een huisarts die de diagnose ‘hartinfarct’ had gemist.4
Het is natuurlijk verontrustend dat…
(Geen onderwerp)
Utrecht, augustus 1998,
In zijn analyse over de oorzaken van de commotie rond tuchtrechtelijke uitspraken gepubliceerd in Medisch Contact, wekt Hubben mijns inziens ten onrechte de indruk dat de redactie van Medisch Contactdaarvoor deels verantwoordelijk zou zijn (1998:1851-5). De vele commentaren inMedisch Contact zouden gebaseerd zijn op excerpten van de betreffende beslissingen en niet op kennisname van de integrale tekst daarvan. Even daarvoor schrijft hij dat ‘een redactie van het tijdschrift dat overgaat tot publicatie van een tuchtrechtelijke beslissing en niet de volledige tekst, maar een excerpt publiceert, vergissingen kan maken bij het selecteren van feiten en overwegingen’. Op het eind van zijn artikel komt hij daar nog eens op terug: ‘Daarom is het redigeren van de tuchtrechtelijke beslissing van het grootste gewicht, waarbij geldt: beter één alinea te veel dan te weinig. De tuchtrechter spreekt immers alleen via zijn schriftelijke uitspraak.’
De feiten zijn dat de redactie van Medisch Contact als beleid heeft de integrale tekst te publiceren die haar door de tuchtcolleges ter publicatie wordt aangeboden. Deze tekst zal ongetwijfeld niet alle ins en outs van de zaak bevatten, maar de colleges hebben deze tekst zelf opgesteld en blijkbaar als afdoende beoordeeld om er de beroepsgroep mee te confronteren. Alleen het commentaar erbij van de secretaris-jurist van de Koninklijke Nederlandsche Maatschappij tot Bevordering der Geneeskunst (KNMG), Rijksen, en ondergetekende geeft een eigen interpretatie van de casus.
(Geen onderwerp)
Oegstgeest, augustus 1998,
Professor Hubben noemt drie redenen waarom medische tuchtrechtelijke beslissingen op onbegrip kunnen stuiten (1998:1851-3): (a) wanneer er lacunes zijn in de verslaglegging van de motivering van het vonnis; (b) wanneer de uitspraak een aanscherping van een norm inhoudt, dat wil zeggen het medisch tuchtcollege (MTC) wil tot uiting brengen dat bepaalde normen verfijnd of aangepast moeten worden; (c) wanneer er getwijfeld wordt aan de deskundigheid van de leden van het MTC om tot een juiste uitspraak tekomen.
Ten aanzien van dit laatste punt meent Hubben dat er geen gronden zijn voor argwaan, want medici maken deel uit van de MTC's en als regel geldt (hoewel het niet wettelijk vereist is) dat tenminste één van hen afkomstig is uit het specialisme van de arts die terechtstaat; dit MTC-lid behoort ‘bijzonder goed op de hoogte te zijn van de praktijk van het betreffende specialistische gebied.’ Daarnaast meldt Hubben dat een MTC altijd de mogelijkheid heeft zich te laten voorlichten door een deskundige op een bepaald deelterrein.
Het is mij niet duidelijk waarom Hubben niet een vierde reden noemt waarom uitspraken van een MTC soms op onbegrip stuiten, namelijk als er sprake is van een rechterlijke dwaling. Hij meldt dat de MTC's jaarlijks 700-800 klachten behandelen. Is het dan ondenkbaar dat een MTC wel eens een fout maakt en tot een onjuiste uitspraak komt? Als men de reacties en de argumenten in Medisch Contact leest van de vele praktiserende huisartsen en specialisten naar aanleiding van de Groningse ‘percussie’-uitspraak, dan mag men aannemen dat in dit geval ten onrechte een waarschuwing is uitgedeeld aan de huisarts.1
Wel dient men zich te realiseren dat deze uitspraak afkomstig is van 4 medici en 1 jurist. Volgens artikel 60 lid 1 van het Reglement van de Medische Tuchtwet geldt dat het college beslist bij meerderheid van stemmen. Ook volgens de Wet op de Beroepen in de Individuele Gezondheidszorg zal een MTC in meerderheid bestaan uit medici (3 medici en 2 juristen). Pas in hoger beroep (bij het Centraal MTC) zal het aantal juristen (3) groter zijn dan het aantal medici (2). Als er sprake is van een onjuiste uitspraak van een MTC, dan is dat in de eerste plaats te wijten aan de medici van dat college en pas in de tweede plaats aan de juristen, die in de minderheid zijn.
Men kan in dit verband dan ook de vraag stellen aan welke eisen leden van de MTC's moeten voldoen. Terwijl men mag aannemen dat de juristen enige kennis van het gezondheidsrecht bezitten, stelt Maathuis:2 ‘Formele instructie is er niet voor aanstaande MTC-leden’. Het lijkt mij dan ook beter als alle leden van de MTC's een juridische opleiding hebben gehad, terwijl zowel klager als aangeklaagde wordt bijgestaan door deskundigen.3 Zo gaat dat in de Verenigde Staten en de Amerikanen zouden hoogst verbaasd zijn als hun rechtscolleges, bij de behandeling van medische zaken, in meerderheid uit medici zouden bestaan.
Postmus PE, Smit EF. Een onbegrijpelijke uitspraak. Med Contact 1998;53:249-50.
Maathuis JB. Hoe ervaart een arts een tuchtrechtelijke uitspraak? Boerhaave Cursus Medisch Tuchtrecht en de WGBO. Leiden: Boerhaave Commissie, 1996:53-69.
Gebhardt DOE. Deskundigenrapporten. Med Contact 1997;52:1536.
(Geen onderwerp)
Groningen, september 1998,
Professor Hubben reageerde onlangs op de kritiek op recente uitspraken van het medisch tuchtcollege (1998:1851-3). Hij stelt dat de inMedisch Contact gepubliceerde excerpten van uitspraken niet overeenkomen met de processtukken. De redactie van Medisch Contact stelt de ontvangen stukken integraal te publiceren zonder veranderingen. Dit betekent dat de medische tuchtcolleges niet voldoen aan eisen van adequate juridische verslaglegging. Ook de medische verslaglegging laat soms te wensen over.
Dit roept tevens de vraag op wat een uitspraak van het medisch tuchtcollege nu eigenlijk is. In de visie van Hubben zijn dit de processtukken. Soms worden in de uitspraak ook andere stukken genoemd. Men kan deze verdelen in ‘benoemde’ en ‘onbenoemde’ stukken. Zo kan een deskundigenrapport vaak worden omschreven als een onbenoemd stuk. Voor de lezer is het onmogelijk dit te beoordelen. Soms worden de standaarden genoemd; die kunnen gerekend worden tot de benoemde literatuur. Indien geneesmiddelen worden genoemd, zijn de bijsluiterteksten en het ‘data fact material sheet’ van de farmaceutische grondstoffen de officiële informatie.
Bij een uitspraak kan men verlangen dat deze consistent is. Dat wil zeggen dat in de uitspraak van het tuchtcollege en in de documenten die daarmee verbonden zijn door hun wettelijke status, alsmede de gebruikte (on)benoemde literatuur, tegengestelde uitspraken moeten worden verklaard. Dit geldt zowel voor de documenten afzonderlijk als voor het geheel.
De uitspraak over het missen van een palpatoir en mammografisch occult mammacarcinoom is een voorbeeld van een uitspraak die niet consistent is met de daarin gebruikte benoemde literatuur; bovendien was de literatuuropgave van deze uitspraak onvolledig.1 Het college had hier moeten aangeven waarom het afweek van de in de uitspraak gerefereerde benoemde literatuur.
Een ander voorbeeld van inconsistentie is de uitspraak waarin bij herhaling de indicatie ‘diarree’ wordt genoemd voor het gebruik van domperidon.2 In de bijsluitertekst komt deze indicatie niet voor. Tegenwoordig wordt diarree als een contra-indicatie gezien voor het gebruik van domperidon.3 4 Het tuchtcollege gaat in de uitspraak volledig aan dit probleem voorbij.
Er kunnen nu 3 conclusies worden getrokken:
- Medische tuchtcolleges voldoen niet altijd aan eisen van zorgvuldige verslaglegging, terwijl ze deze normen wel aan artsen opleggen.
- De consistentie van uitspraken van het medisch tuchtcollege en de daarmede verbonden stukken vraagt nadere aandacht.
- Literatuur genoemd in uitspraken dient in een literatuurlijst verantwoord te worden.
Knol A. Een uitspraak die vragen oproept. Med Contact 1998; 53:604.
Uitspraak Centraal Medisch Tuchtcollege d.d. 26 februari 1998. Med Contact 1998;53:761-2.
Knol A. Symptomen en klachten als contra-indicatie bij de medicatiebewaking. Orghidee 1998;(6):18-9.
Poorter ME, Wolf BHM, Woltil HA. ‘Een zetpilletje tegen het spugen’. [LITREF JAARGANG="1997" PAGINA="665-6"]Ned Tijdschr Geneeskd 1997;141:665-6.[/LITREF]