Vaak slechthorendheid bij patiënten met diabetes mellitus type 2

Onderzoek
L.J. Boomsma
R.P. Stolk
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:1823-5
Abstract

Samenvatting

Doel

Vaststellen van de prevalentie van slechthorendheid bij patiënten met diabetes mellitus type 2 en vergelijken van de diabeteskenmerken tussen diabetici met en zonder slechthorendheid.

Plaats

Geautomatiseerde huisartsenduopraktijk te Nijverdal.

Opzet

Descriptief transversaal onderzoek.

Methode

Bij alle patiënten van 55 jaar en ouder, ingeschreven in de huisartspraktijk (n = 1184), werd de frequentie van diabetes mellitus type 2 en slechthorendheid nagegaan. Slechthorendheid werd gedefinieerd als het bezitten van een hoorapparaat of bij audiometrie meer dan 40 dB gehoorverlies.

Resultaten

In de patiëntengroep met diabetes mellitus type 2 (n = 86) was 3-4 maal zo vaak een hoorapparaat aangemeten als bij personen zonder diabetes van dezelfde leeftijd (p < 0,001). Onder de diabetespatiënten had 48 een verminderd gehoor. Bij vergelijking van slecht met normaal horende patiënten hadden de slechthorenden langer diabetes (gemiddeld 10,5 jaar (SD: 6,9) versus 6,9 jaar (6,8); p = 0,06 gecorrigeerd voor leeftijd). Zij hadden lagere waarden van geglyceerd hemoglobine en minder vaak hypertensie.

Conclusie

Slechthorendheid komt veel voor bij ouderen met diabetes mellitus type 2. Mogelijk is het een uiting van diabetische neuropathie.

Auteursinformatie

L.J.Boomsma, huisarts te Nijverdal.

Universiteit Utrecht, Julius Centrum voor Patiëntgebonden Onderzoek, Postbus 80.035, 3508 TA Utrecht.

Dr.R.P.Stolk, arts-epidemioloog.

Contact dr.R.P.Stolk

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

B.C.P.
Polak

Amsterdam, augustus 1998,

Met belangstelling namen wij kennis van de inhoud van het artikel van Boomsma en Stolk (1998:1823-5). Wij zetten een vraagteken bij de conclusie dat ‘slechthorendheid bij patiënten met diabetes mellitus type 2 ongeveer tweemaal zo vaak voorkomt als bijvoorbeeld retinopathie’. Wij vragen ons af of oogheelkundig onderzoek bij alle patiënten met diabetes mellitus werd uitgevoerd en hoe de diagnose ‘diabetische retinopathie’ werd gesteld (funduscopie of fundusfotografie).Alle methoden van onderzoek zijn, de ene beter dan de andere, bruikbaar om de aan- of afwezigheid van enige vorm van retinopathie vast te stellen. Onze twijfel met betrekking tot de prevalentie van diabetische retinopathie wordt mede ingegeven door het feit dat blijkens tabel 2 slechts 23&percnt; van de normaal horende patiënten met een gemiddelde diabetesduur van bijna 7 jaar retinopathie zou hebben en 13&percnt; van de slechthorende diabetespatiënten met een gemiddelde diabetesduur van 10,5 jaar: deze percentages zijn niet in overeenstemming met bekende epidemiologische gegevens (M.Jansen, schriftelijke mededeling, 1995).1 Van de patiënten met bekende diabetes type 2 heeft 20-38&percnt; bij het stellen van de diagnose ‘diabetes mellitus’ reeds een diabetische retinopathie, en dit percentage neemt juist toe (en niet af) bij toename van de diabetesduur.

B.C.P. Polak
H.A. van Leiden
Literatuur
  1. Klein R, Klein BE, Moss SE, Davis MD, DeMets DL. The Wisconsin epidemiologic study of diabetic retinopathy. III. Prevalence and risk of diabetic retinopathy when age at diagnosis is 30 or more years. Arch Ophthalmol 1984;102:527-32.

Utrecht, september 1998,

Wij danken collegae Polak en Van Leiden voor hun reactie. In de groep onderzochte patiënten met diabetes mellitus type 2 (n = 86) zijn 83 patiënten gedurende de laatste 2 jaar tenminste éénmaal gezien door een oogarts. De diagnose ‘retinopathie’ is gebaseerd op bevindingen van de oogarts na mydriasis. De door ons gerapporteerde prevalentie komt overeen met bevindingen van andere onderzoeken in de huisartspraktijk.1

Deze gegevens uit de huisartspraktijk zijn niet direct te vergelijken met resultaten van onderzoek naar diabetische retinopathie, waarin systematisch oogonderzoek is verricht bij alle patiënten met diabetes mellitus. De prevalentie in deze onderzoeken (20-38&percnt;) kan wel vergeleken worden met de prevalentie van slechthorendheid gebaseerd op de fluisterspraaktest en audiogram bij alle diabetespatiënten in ons onderzoek (47,7&percnt;).1 Ook deze is ongeveer tweemaal zo hoog, en statistisch significant. In een recente publicatie van het epidemiologisch diabetesonderzoek in Wisconsin wordt de prevalentie van zowel slechthorendheid als retinopathie gerapporteerd.2 Deze zijn respectievelijk 59&percnt; (n = 203) en 26&percnt; (n = 90); p < 0,001.

De verschillen in prevalentie van retinopathie en diabetesduur tussen de diabetespatiënten met en zonder slechthorendheid zijn gebaseerd op kleine aantallen en niet statistisch significant.

R.P. Stolk
L.J. Boomsma
Literatuur
  1. Verhoeven S, Ballegooie E van, Crijns H, Hylkema HA, Loeve AA, Casparie AF. Is fundusfotografie zinvol bij de screening op diabetische retinopathie bij patiënten met diabetes mellitus type II? [LITREF JAARGANG="1993" PAGINA="1713-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1993;137:1713-7.[/LITREF]

  2. Dalton DS, Cruickshanks KJ, Klein R, Klein BE, Wiley TL. Association of NIDDM and hearing loss. Diabetes Care 1998;21:1540-4.