Hoe gaat de huisarts verder na een fout?

Klinische praktijk
J. Schuling
M.H. Conradi
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1998;142:3-3
Abstract

Dames en Heren,

Alle dokters maken fouten. Hoewel goed epidemiologisch onderzoek naar de hoeveelheid fouten in de medische praktijk ontbreekt, zijn er voldoende gegevens voorhanden waaruit blijkt dat fouten tot de praktijk van alledag behoren en in alle sectoren van het medisch bedrijf voorkomen.1 Fouten maken is inherent aan menselijk handelen; fouten worden dan ook niet slechts gemaakt door een beperkte groep van disfunctionerende artsen, maar ook door goede artsen.2

Helaas rust er een sterk taboe op fouten in de geneeskunde. Dit leidt ertoe dat fouten snel ‘vergeten’ worden en mede daardoor leert men er zeer weinig van. Voorts is achteraf vaak moeilijk vast te stellen of de arts daadwerkelijk een fout gemaakt heeft, of dat slechts gesproken kan worden van een voor de patiënt ongunstig resultaat van overigens correct medisch handelen; een dergelijke gebeurtenis wordt ook wel aangeduid als ‘incident’.3

Patiënten ondervinden leed door incidenten en…

Auteursinformatie

Rijksuniversiteit, faculteit der Geneeskunde, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Antonius Deusinghlaan 4, 9713 AW Groningen.

Dr.J.Schuling, huisarts; dr.M.H.Conradi, medisch socioloog.

Contact dr.J.Schuling

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Geldermalsen, januari 1998,

Hiermee wil ik reageren op de de beschrijving die de collegae Schuling en Conradi geven van de casus van patiënt B (1998:3-6).

Allereerst lijkt het mij opmerkelijk dat er van de zijde van de eerstehulpafdeling, in casu de chirurg, bij opname geen overleg is geweest met de huisarts alvorens de patiënt te accepteren.

Het is terecht dat de huisarts de ouders van patiënt B zijn excuses aanbood, niet omdat hij de diagnose niet juist had, maar omdat hij kribbig werd. Door te handelen volgens de standaard ‘Enkeldistorsie’ nam hij ‐ zoals altijd bij het huisartsgeneeskundig handelen ‐ bewust het risico van het in eerste instantie missen van de fractuur. Het adagium: ‘Niets is zeker en zelfs dat niet’ geldt bij uitstek in de huisartsgeneeskunde, waarvan het handelen met een zekere mate van onzekerheid juist een kern is. Spijt betuigen zou betekenen dat een volgende keer de handeling anders zal verlopen. De ‘misser’ ‐ en niet de fout ‐ is noch verwijtbaar, noch vermijdbaar bij correct huisartsgeneeskundig handelen. Door dit de patiënt uit te leggen en daarbij medeleven te betonen dat het nu juist hem moest overkomen dat de fractuur in eerste instantie werd gemist en uit te leggen dat ook een huisarts niets menselijks vreemd is en dat deze dus ook kribbig kan worden ‐ waarvoor dan excuus volgt ‐ kan de relatie met de patiënt hersteld worden en een volgende keer toch weer volgens eerder genoemde standaard gewerkt worden. Deze denktrant lijkt mij niet te vallen onder het oordeel: ontkenning of rationalisatie, maar eerder onder de noemer: realisme.

K.J. Moes