Samenvatting
Doel
Nagaan of de endoscopische operatie wegens carpaletunnelsyndroom betere resultaten geeft dan de klassieke open operatie.
Opzet
Prospectief gerandomiseerd.
Plaats
Ziekenhuis Zeeuws-Vlaanderen, Oostburg en Terneuzen.
Methode
Patiënten (n = 178) met een carpaletunnelsyndroom kregen at random een klassieke open operatie of een endoscopische operatie. Vóór de operatie en 3 maanden erna werden een klachtenscore en een functionele-handicapscore bepaald. Op een visuele analoge 10-puntsschaal moesten patiënten aangeven of zij een week na de operatie pijn hadden. Statistische analyse geschiedde door middel van de χ2- of t-toets.
Resultaten
Bij 2 patiënten mislukte de randomisatie, zodat 85 patiënten endoscopisch en 91 klassiek werden behandeld. De patiënten in de endoscopische groep hadden minder postoperatieve pijn dan die in de klassieke groep. De daling van de klachtenscore en de functionele-handicapscore kwam in beide groepen overeen. Het ziekteverzuim was in beide groepen gelijk. Er waren 2 lokale complicaties in de endoscopisch behandelde groep. Van alle patiënten was 25 matig of niet tevreden met het resultaat.
Conclusie
De endoscopische operatie is even effectief als de klassieke en biedt alleen voordelen ten aanzien van de postoperatieve pijn. Gezien de kans op complicaties en de extra kosten is de endoscopische operatie niet de methode van voorkeur voor behandeling van het carpaletunnelsyndroom.
(Geen onderwerp)
Lent, mei 1997,
Hoefnagels et al. concluderen onder andere dat de endoscopische behandeling wegens carpaletunnelsyndroom minder postoperatieve pijnklachten geeft (1997:878-82). Dit deel van hun conclusie wordt in het onderzoek onvoldoende onderbouwd. De door de auteurs gebruikte ‘open’ operatietechniek wordt nauwelijks tot niet omschreven, terwijl de lokalisatie en de uitbreiding van de incisie in belangrijke mate van invloed kunnen zijn op de postoperatieve pijnintesiteit en -duur. In het bijzonder huidincisies die niet alleen tot de handpalm worden beperkt, maar naar proximaal worden uitgebreid tot in of over de dwarse volaire huidplooi van het polsgewricht, kunnen meer klachten geven. ‘De’ klassieke (open) methode als aparte entiteit bestaat niet, zodat hiermee ook geen betrouwbare vergelijking te maken is. Uit dit op zich uitstekende onderzoek zou wel geconcludeerd kunnen worden dat de beide methoden een vergelijkbaar resultaat na 3 maanden hebben, maar dat door de lagere kosten en het kleinere aantal complicaties, de open methode de voorkeur geniet.
(Geen onderwerp)
Oostburg, mei 1997,
Wij danken collega Braakman voor zijn reactie. Wij menen dat onze conclusie dat de endoscopische techniek minder postoperatieve pijn geeft wel gerechtvaardigd is. Deze conclusie wordt overigens ook gesteund door andere onderzoeken. De open techniek is in ons artikel misschien wat summier omschreven. De open techniek is in zoverre gestandaardiseerd dat de huidincisie proximaal wordt aangebracht ter hoogte van de overgang handpalm-pols, dus ongeveer aan de meest distale huidplooi van de pols. De incisie verloopt ulnair van de pees van de M. palmaris longus en strekt zich naar distaal uit naar de ruimte tussen thenar en hypothenar, om vervolgens het retinaculum flexorum iets naar ulnair te klieven tot aan het zogenaamde ‘fatty pad’. Indien men de incisie meer naar proximaal zou leggen, beschadigt men meer takken van de ramus palmaris van de N. medianus. Bij de endoscopische techniek is het trouwens ook belangrijk de subcutane laag stomp te spreiden teneinde de takken van de ramus palmaris van de N. medianus opzij te leggen alvorens de fascie, liefst in lengterichting, te klieven.