Samenvatting
– Voor de klinische praktijk is het noodzakelijk om relevante literatuur te kunnen (terug)vinden en op de hoogte te blijven van de stand van de medische wetenschap.
– Het succes van de geautomatiseerde en inhoudelijke ontsluiting van tijdschriftartikelen is totstandgekomen door de integratie van bibliografische technieken, vakinhoudelijke kennis en computertechniek.
– Via Medline en Embase samen zijn de artikelen, verschenen in circa 5000 medische tijdschriften, langs elektronische weg op te sporen (de Nederlandstalige medische literatuur is hierin echter onvoldoende vertegenwoordigd).
– Het plaatsen van publicaties op een computer in Internet betekent nog niet dat deze vindbaar, bereikbaar of toegankelijk zijn; evenmin zijn de betrouwbaarheid en de leesbaarheid van publicaties gevonden op Internet gegarandeerd.
– Of de elektronische versies van wetenschappelijke tijdschriften de gedrukte edities volledig zullen gaan vervangen, valt niet te voorzien. Wel zal waardevolle en betrouwbare informatie, ook op Internet, haar prijs hebben.
– Het lijkt onwaarschijnlijk dat in eigen beheer uitgebrachte elektronische publicaties (Internet) op korte termijn de wetenschappelijke uitgevers overbodig zullen maken, want de lezer zal behoefte houden aan selectie en aan vakinhoudelijke en taalkundige controle. Het belang van goede opmaak, juiste typografie en passende illustraties ter bevordering van het leesgemak en van de cognitieve processen zal alleen maar groter worden.
– De problemen, ontstaan door de onmetelijke hoeveelheid wetenschappelijke kennis, zijn niet (langer) van technische aard – er is een cultuuromslag nodig aangaande de informatie-infrastructuur binnen medisch-wetenschappelijke verenigingen, organisaties en instellingen.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, juni 1997,
Bakker belicht in haar heldere overzicht aangaande de organisatie van medisch-wetenschappelijke informatie hoe medici vanaf het einde van de 16e eeuw getracht hebben hun literatuur toegankelijk te maken (1997:33-8). Zij noemt Internet als recentste ontwikkeling te dezen. De door haar geschetste problemen bij het publiceren en zoeken van informatie via Internet zijn echter in aard niet anders dan die welke optreden bij het gebruik van de klassieke tijdschriften. De enorme potentiële meerwaarde van bijvoorbeeld de ‘search engines’, uniek voor Internet, wordt onvoldoende onderkend.
Vanzelfsprekend dient er voor elke elektronische editie, evenals voor haar klassieke versie, betaald te worden. Door het grotendeels ontbreken van relatief dure productie- en verspreidingsmethoden van milieuonvriendelijke tekstdragers zal de elektronische editie echter goedkoper kunnen zijn. Vooral medici in ontwikkelingslanden zouden zo via ‘global health information servers’ toegang kunnen krijgen tot informatie die zij nu op papier moeten ontberen (http://www.pitt.edu/home/ ghnet/ghnet.html. biedt actuele informatie over de global health information server en over een op de ontwikkelingslanden gerichte server; R.E.LaPorte, schriftelijke mededeling, 1997).
Aangaande het in eigen beheer uitbrengen van elektronische publicaties kan opgemerkt worden dat juist van de toegenomen mogelijkheden hiertoe een financieel-concurrerende werking kan uitgaan. Het is niet waarschijnlijk dat dergelijke publicaties de uitgevers overbodig zullen maken; in eigen beheer uitgebrachte klassieke publicaties hebben dit immers ook niet teweeggebracht. Waarschijnlijk zullen de uitgevers juist dankzij hun ervaring en kennis hun huidige rol kunnen voortzetten bij dit nieuwe medium.1 Door HyperText Markup Language (HTML) is Internet uitermate geschikt voor goede opmaak, juiste typografie en passende illustratie ter bevordering van het leesgemak en de cognitieve processen.
De snelheid van publiceren dient echter als het grootste voordeel van de elektronische informatievoorziening te worden beschouwd.2 Met een global health information server kan de lezer elke publicatie ogenblikkelijk tot zijn beschikking hebben en wordt het bovendien mogelijk om een zeer selectieve keuze te maken uit al het gebodene. Daarnaast kan men met HTML ‘hyperlinks’ met andere multimediadocumenten aanleggen teneinde citaties, referenties en citatiescores te achterhalen. LaPorte et al. stellen zelfs dat tijdschriften zoals wij ze nu kennen, binnen een paar jaar zullen zijn verdwenen.3
Bakker concludeert terecht ‘dat het succes van de geautomatiseerde en inhoudelijke ontsluiting van tijdschriftartikelen totstandgekomen is door de integratie van bibliografische technieken, vakinhoudelijke kennis en computertechniek’. Met het oog op de huidige ontwikkelingen van Internet zouden wij de netwerktechnologie aan haar opsomming willen toevoegen.
Garfield E. Has scientific communication changed in 300 years? In: Essays of an information scientist. Vol 4. Philadelphia: ISI Press, 1981:394-400.
Kassirer JR. Journals in bits and bytes. Electronic medical journals. N Engl J Med 1992;326:195-7.
LaPorte RE, Marler E, Akazawa S, Sauer F, Gamboa C, Shenton C, et al. The death of biomedical journals. BMJ 1995;310:1387-90.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, juli 1997,
In veel opzichten ben ik het met Van Straalen en Hage eens dat de netwerktechnologie een enorme potentie heeft waar het gaat om snelheid en kosten van distributie. Over de gunstige effecten van financieel-economische concurrentie ben ik, evenals prof.J.Hartog, hoogleraar Economie aan de Universiteit van Amsterdam, niet optimistisch.1 Immers, de jaarlijkse 10%-stijging van abonnementsprijzen in de laatste 3 decennia kan maar ten dele toegeschreven worden aan de werkelijke stijging van de grondstof-, productieproces- en arbeidskosten en (of) de inflatie.2 In deze periode is monopolisering van de wetenschappelijke informatie opgetreden, terwijl de wereldwijde verspreiding ervan is afgenomen (ondanks of dankzij de fotokopieermachines?). De financiële concurrentie op de markt van de primaire (originele) wetenschappelijke publicaties faalt per definitie zolang het recht op vermenigvuldiging en verspreiding om niet wordt afgedragen en zolang wetenschappers door de wijze van onderzoeksfinanciering min of meer gedwongen worden (veel) te publiceren en zich tegelijkertijd genoodzaakt zien om de resultaten van hun onderzoek auteursrechtelijk te beschermen of zelfs af te schermen vanwege mogelijke patentering. Collectieve actie van (beroeps)verenigingen of inspanningen van wetenschappelijke instellingen zijn nodig om het gezamenlijk belang, de wetenschappelijke communicatie, te dienen,1 zoals de ‘HighWire Press’ van de Stanford University Libraries.3 De zorg voor blijvende, gegarandeerde, openbare (‘not for profit’-)toegankelijkheid van het wetenschappelijk erfgoed en het behoud van de archieffunctie en van de referentiewaarde van publicaties – conditiones sine qua non voor de wetenschapsbeoefening – kan men niet aan ondernemers overlaten.1
Is ‘onafhankelijke wetenschapsbeoefening’ een pleonasme? Kassirer besluit zijn redactionele bijdrage met de opmerking: ‘In adapting ourselves to electronic communication we must preserve the independent scrutinity of our methods, results and interpretations. Greater convenience is not a sufficient justification for threatening the quality of our research enterprise.’4
Hartog J. Het einde van het vaktijdschrift. Trouw 1997 1 juli:7.
Page G. The economics of traditional journal publishing. In: Woodward H, Pilling S, editors. The international serials industry. Aldershot, Vt.: Gower, 1993:61-87.
Stanford University Libraries‘ HighWire Press – prospectus. <http://highwire.stanford.edu/prospectus.shtml> 10/7/97.
Kassirer JR. Journals in bits and bytes. Electronic medical journals. N Engl J Med 1992;326:195-7.