Samenvatting
Doel
Vaststellen van de resultaten van palliatieve cryochirurgische behandeling bij patiënten met primair rectumcarcinoom.
Opzet
Beschrijvend onderzoek.
Plaats
Afdeling Heelkunde, Academisch Ziekenhuis Vrije Universiteit, Amsterdam.
Methode
In het onderzoek werden 93 patiënten met een primair rectumcarcinoom (leeftijd: 45-92 jaar) opgenomen die vanwege leeftijd, begeleidende ziekten, inoperabiliteit en hematogene metastasering geen resectie van hun tumor ondergingen. Het palliatieve effect van cryochirurgie op de lokale klachten werd verdeeld in goede, matige en geen palliatie. De duur van het palliatieve effect in relatie tot de overlevingsduur werd uitgedrukt in een palliatie-index: het aantal maanden (matige of goede) palliatie gedeeld door de uiteindelijke overlevingsduur (in maanden) vanaf het begin van de behandeling, vermenigvuldigd met 100.
Resultaten
Bij 58 patiënten (62) werd goede palliatie bereikt, bij 13 patiënten (14) matige en bij 22 patiënten (24) geen. Vooral klachten van bloed- en (of) slijmverlies verdwenen snel. Van de 58 patiënten overleden er 20 door een andere oorzaak dan de tumor. De palliatie-index van deze groep bedroeg 87, terwijl de 50-overlevingsduur 37 maanden was. Een gunstig effect op de lokale symptomen hing nauw samen met de uitgebreidheid van de primaire tumor. Het palliatieve effect kon reeds na enkele behandelingen beoordeeld worden. Patiënten met circulaire tumoren en voornamelijk intra- en extramurale uitbreiding hadden weinig kans op langdurige palliatie door de cryochirurgie.
Conclusie
Cryochirurgie bij rectumcarcinoom is een eenvoudige en weinig belastende behandeling, die voor palliatie van de lokale klachten overwogen dient te worden wanneer radicale chirurgie niet mogelijk is.
(Geen onderwerp)
Utrecht, oktober 1996,
Met belangstelling las ik het artikel van Meijer et al. (1996;1766-70). Ik was echter verbaasd over hun bewering dat de besluitvorming of er slechts sprake kan zijn van palliatieve behandeling mede samenhangt met de ervaring en de expertise van de behandelende artsen. Op zich is dit een stelling waar geen speld tussen te krijgen is, maar sinds jaren bestaat er in elk ziekenhuis in Nederland de afspraak dat er met een vastgestelde regelmaat zogenaamde oncologiebesprekingen plaatsvinden. Het is de bedoeling dat hierbij consulenten aanwezig zijn of geraadpleegd kunnen worden die gespecialiseerd zijn in de oncologie. Deze consulentschappen zijn mede in het leven geroepen om juist te vermijden dat de behandeling van kankerpatiënten ‘slechts’ afhangt van ervaring en expertise in de betreffende Nederlandse ziekenhuizen.1 In het algemeen geldt dat op deze besprekingen zeker die patiënten besproken zullen worden, voor wie geen geaccepteerde richtlijn is of bij wie van een bestaande richtlijn afgeweken zal worden.
De praktijk leert dat de oncologiebesprekingen niet overal en op hetzelfde (kwaliteits)niveau functioneren. Desalniettemin ben ik van mening, zeker gezien de groeiende aandacht voor kwaliteit van zorg, dat het geen goede zaak is om de besluitvorming ten aanzien van palliatieve therapie behoudens van sub- en objectieve waarneming af te laten hangen van expertise en ervaring van behandelend artsen.
Goede afspraken welke patiënten wel en welke niet in een oncologiebespreking besproken dienen te worden komen artsen en patiënten ten goede. De Integrale Kankercentra zetten zich hiervoor in.2
Gezondheidsraad. Kwaliteit en taakverdeling in de oncologie. 's-Gravenhage: Gezondheidsraad, 1993.
Reglement aanbevelingen functioneren oncologiebesprekingen. Utrecht: Integraal Kankercentrum Midden-Nederland, 1994.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, oktober 1996,
Wij danken collega Eliel voor zijn reactie. In het algemeen kan men stellen dat er bij clinici eenstemmigheid is ten aanzien van het curatieve behandelingsplan bij patiënten met kanker. Dit blijkt uit eigen ervaring tijdens de meeste oncologiebesprekingen, verzorgd door de Integrale Kankercentra. Voor wat betreft de palliatieve maatregelen is dit niet zo duidelijk. Helaas bestaat er sowieso binnen de meeste chirurgische afdelingen minder aandacht voor palliatieve behandelwijzen, laat staan dat hierbij sprake is van een protocollaire benadering. Voorzover mij bekend wordt bijvoorbeeld cryochirurgie van endeldarmtumoren slechts in een enkele kliniek in Nederland uitgevoerd. Afweging van en besluitvorming tot palliatieve behandeling is sterk individueel patiëntgebonden, waarbij inderdaad expertise en ervaring zeer belangrijk zijn. Het lijkt een goede zaak Eliels voorstel te volgen en ook deze patiëntengroep meer aandacht te geven in de oncologiebesprekingen.