Met behoud van evenwicht: experimenteel onderzoek naar de grenswaarden voor versnellingen die het menselijk lichaam kan ondergaan zonder het houdingsevenwicht te verliezen

Onderzoek
B. de Graaf
W. van Weperen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1995;139:377-82
Abstract

Samenvatting

Doel

Onderzoeken wat de menselijke grenswaarden voor het handhaven van evenwicht zijn voor plotseling optredende versnellingen.

Opzet

Experimenteel onderzoek.

Plaats

TNO Technische Menskunde, Soesterberg, en het openbaar vervoer, Amsterdam.

Methode

Proefpersonen werden onderworpen aan versnellingen van de ondergrond in het laboratorium. Bepaald werd bij welke versnelling de proefpersonen nog konden blijven staan, zonder vasthouden of andere hulpmiddelen. Met dit inzicht konden specifieke fysische condities beoordeeld worden, die vooral problematisch zijn voor de evenwichtshandhaving.

Resultaten

Uit een vergelijking tussen de in het laboratorium verkregen gegevens en in de praktijk voorkomende situaties tijdens het openbaar vervoer per tram, bus en metro, bleek dat zowel de aanzet (‘jerk’) als de grootte van de versnelling in de praktijk dusdanig was dat geen van de door ons in het laboratorium bemeten proefpersonen zonder steun het houdingsevenwicht zou hebben kunnen behouden.

Conclusie

Een begrenzing van de aanzet van de versnelling in voertuigen van het openbaar vervoer zou deze evenwichtsproblemen bij de reizigers al voor een groot deel kunnen verhelpen.

Auteursinformatie

TNO Technische Menskunde, programmagroep Evenwicht en Oriëntatie, Postbus 23, 3769 ZG Soesterberg.

Dr.B.de Graaf, psycholoog.

Stichting Consument en Veiligheid, afd. Epidemiologie en Produktveiligheid, Amsterdam.

Drs.W.van Weperen, fysicus.

Contact dr.B.de Graaf

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Leiden, februari 1995,

Het artikel van De Graaf en Van Weperen (1995;377-82) geeft een waardevol inzicht in de problematiek van ongevallen als gevolg van versnellingen en vertragingen in het openbaar vervoer. Gaarne zouden wij enige aanvullingen willen geven.

De auteurs concluderen op grond van de overeenkomst met eerder onderzoek dat menselijke waarden voor lineaire versnellingen vrij constant zijn.1 Handhaving van het houdingsevenwicht is echter onderhevig aan sterke variaties. Eén voorbeeld betreft de leereffecten. In het onderzoek van De Graaf en Van Weperen was dit effect slechts gering, waarschijnlijk omdat de proefpersonen relatief weinig evenwichtsverstoringen ondergingen en omdat het onderzoek slechts eenmaal herhaald werd (1 week later). Aanmerkelijk sterkere leereffecten mogen verwacht worden bij intensievere training gedurende een langere periode.2

Voorbeelden van andere, ten dele door de auteurs genoemde, invloeden op het houdingsevenwicht zijn onder meer de leeftijd, het gevoel van veiligheid (vooral de mogelijkheid om een eventuele verstoring van het evenwicht te corrigeren), de mate waarin verstoringen van het evenwicht voorspeld kunnen worden (zowel het moment van optreden als de grootte en richting van de stimulus), de initiële houding, de kwaliteit en omvang van het ondersteunende oppervlak en uiteraard de gevolgen van aandoeningen van het houdingsappraat.3 Een aantal van deze factoren is in het openbaar vervoer ongetwijfeld ongunstiger dan in de beschreven experimenten. Het is daarom waarschijnlijk dat de grenswaarden voor versnellingen in het dagelijks leven lager zijn dan in een gecontroleerde experimentele omgeving. Dit vormt een extra argument om versnellingen van voertuigen in het openbaar vervoer te beperken.

Een laatste aanvulling betreft de ontbrekende samenhang tussen de ‘statische posturografie’ (gemeten met een stabilometer) en de grenswaarden voor lineaire versnellingen. Dit resultaat wordt waarschijnlijk verklaard door de beperkingen van de statische posturografie, die slechts een beperkte maatstaf is voor houdingscontrole.4 Kleine verplaatsingen van het zwaartepunt van het lichaam impliceren niet altijd dat de houdingscontrole goed is en vice versa. het is zelfs zo dat patiënten met ernstig gestoorde houdingsreflexen juist minimale verplaatsingen van het zwaartepunt vertonen gedurende statische omstandigheden omdat zij in een ‘alles-of-niets’-poging trachten het evenwicht te bewaren; de gestoorde houdingscontrole komt pas aan het licht via ‘dynamische posturografie’, als externe verstoringen an het evenwicht worden opgelegd.5 Bovendien hangt statische posturografie nauwelijks samen met het aantal keren dat men valt in het dagelijks leven.6

B.R. Bloem
J.G. van Dijk
R.A.C. Roos
Literatuur
  1. Jongkees LBW, Groen JJ. De standvastigheid van den mensch. [LITREF JAARGANG="1942" PAGINA="1401-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1942;86:1401-7.[/LITREF]

  2. Horak FB. Balance rehabilitation for vestibular and central neural lesions. In: Taguchi K, Igarashi M, Mori S, editors. Vestibular and neural front. Amsterdam: Elsevier, 1994:205-13.

  3. Bloem BR. Postural reflexes in Parkinson's disease [proefschrift]. Leiden: Rijksuniversiteit, 1994.

  4. Furman JMR, Baloh RW, Barin K, Hain TC, Herdman S, Konrad HR, et al. Assessment: posturography. Neuroloy 1993;43:1261-4.

  5. Horak FB, Nutt JG, Nashner LM. Postural inflexibility in parkinsonian subjects. J Neurol Sci 1992;111:46-58.

  6. Fernie GR, Gryfe CI, Holliday PJ, Llewellyn A. The relationship of postural sway in standing to the incidence of fall in geriatric subjects. Age Ageing 1982;11:11-6.