Hypoglykemische keto-acidose bij kinderen, een eenvoudige diagnose met een eenvoudige therapie

Klinische praktijk
A.S. Jaarsma
H.S.A. Heymans
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:1841-3

Dames en Heren,

Braken is een frequent voorkomend symptoom op de kinderleeftijd. Meestal wordt braken in combinatie met diarree veroorzaakt door een gastro-enteritis en treedt er binnen enkele dagen herstel op. Bij sommige kinderen persisteert het braken zonder andere verschijnselen van gastro-enteritis. Zij worden wegens (dreigende) dehydratie vaak opgenomen in een ziekenhuis. Wanneer bij laboratoriumonderzoek dan hypoglykemie, acidose en ketonurie worden gevonden, spreken we van een hypoglykemische keto-acidose. Aan de hand van 3 patiëntgeschiedenissen willen wij pathofysiologie, differentiaal-diagnose en behandeling van deze frequent voorkomende aandoening bespreken.

Patiënt A is een 4-jarige, gezonde jongen, die sinds 1 week vóór opname koorts heeft tot 39°C en frequent waterdunne ontlasting zonder bloed- of slijmbijmenging. Sinds 3 dagen vóór opname braakt hij en is zijn urineproduktie afgenomen.

Bij lichamelijk onderzoek wordt een sloom jongetje gezien, gewicht 17 kg (P25), temperatuur 37°C, hartfrequentie 95min, tensie 10146, ademhalingsfrequentie 24min. Bij onderzoek van de buik wordt een…

Auteursinformatie

Sophia Ziekenhuis, afd. Kindergeneeskunde, Postbus 10.400, 8000 GK Zwolle.

Mw.A.S.Jaarsma, assistent-geneeskundige.

Academisch Ziekenhuis, Beatrix Kinderkliniek, Groningen.

Prof.dr.H.S.A.Heymans, kinderarts.

Contact mw.A.S.Jaarsma

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Hattem, september 1994,

De Klinische les van Jaarsma en Heymans moet mijns inziens op enkele punten worden bijgesteld (1994;1841-3).

Voor hypoglykemie worden niet meer de leeftijdsafhankelijke grenswaarden gehanteerd van 2,8 mmol/l bij kinderen, 1,7 mmol/l bij pasgeborenen na normale zwangerschapsduur en 1,2 mmol/l bij premature pasgeborenen. Een lagere drempelwaarde voor beide laatste groepen is niet logisch, omdat bij hen de relatief grotere hersenmassa – de belangrijkste glucoseconsument – eerder het tegenovergestelde doet veronderstellen. De bloedsuikerdrempel ligt ook bij hen hoger, namelijk bij 2,6 mmol/l, en is waarschijnlijk hetzelfde voor alle leeftijden, met uitzondering van de adaptatieperiode van 3 h na de geboorte. Dit is aangetoond met neurofysiologisch onderzoek bij kinderen van 1 dag tot 16 jaar.12 Bij volwassenen is een hiërarchische volgorde aangetoond van respectievelijk hormonale contraregulatie, autonome alarmverschijnselen en neuroglucopenische verschijnselen bij bloedsuikerconcentraties dalend van 3,8 tot 2,8 mmol/l.3

De hypoglykemie-drempel wordt niet alleen bepaald door de hoogte van de glucoseconcentratie in het bloed, maar ook door die van de ketonlichamen die na glucose de belangrijkste brandstof zijn voor de hersenen. Voor het kwantificeren hiervan is het aantonen van ketonurie onvoldoende. Deze kwalitatieve bepaling, die meestal wordt uitgevoerd met de nitroprusside-reactie, is moeilijk interpreteerbaar en soms zelf misleidend.4 Het aantonen van ketonurie kan dus hoogstens een eerste oriëntatie zijn, die moet worden aangevuld door het bepalen in het bloed van de twee belangrijkste ketonlichamen: β-hydroxyboterzuur en acetylazijnzuur. Er bestaan uitstekende nomogrammen om de concentraties hiervan te relateren aan de leeftijd van het kind,45 en aan de bloedsuikerconcentratie.4-6 Op grond hiervan kan men differentiëren tussen hyper-, normo- of hypoketotische hypoglykemie. Hyperketose heeft voor de hersenen een beschermend effect door het suppleren van alternatieve brandstof.2 Het is eerder de hypoketotische hypoglykemie die de cerebrale verschijnselen veroorzaakt en die veel voorkomt.6 Het vaststellen hiervan is van belang voor het verdere voedingsbeleid voor het kind.

Het geven van 5 mg glucose per kg lichaamsgewicht per minuut in een continu infuus is onvoldoende. Dit is minder dan de normale endogene glucose-produktie die voor kinderen tot 6 jaar 7,1 mg/kg/min bedraagt.7 Het is beter met een bolusinjectie te beginnen van 0,2-0,4 g glucose/kg in 4-6 min.8 Deze wordt gevolgd door een onderhoudsdosis van 6-8 mg glucose/kg/min, totdat orale voeding weer mogelijk is.

J. Fernandes
Literatuur
  1. Koh THH, Aynsley-Green A, Tarbit M, Eyre JA. Neural dysfunction during hypoglycaemia. Arch Dis Childh 1988;63:1353-8.

  2. Aynsley-Green A. Glucose: a fuel for thought! J. Paediatr Child Health 1991;27:21-30.

  3. Mitrakou A, Ryan C, Veneman T, Mokan M, Jenssen T, Kiss I, et al. Hierarchy of glycemic thresholds for counterregulatory hormone secretion, symptoms, and cerebral dysfunction. Am J Physiol 1991;260:E67-74.

  4. Wolsdorf JI, Sadeghi-Nejad A, Senior B. Fat-derived fuels during a 24-hour fast in children. Eur J Pediatr 1982;138:141-4.

  5. Saudubray JM, Marsac C, Limal JM, Dumurgier E, Charpentier C, Ogier H, et al. Variation in plasma ketone bodies during a 24-hour fast in normal and in hypoglycemic children: relationship to age. J Pediatr 1981;98:904-8.

  6. Teijema HL, Gelderen HH van, Giesberts AH. Hypoketosis as a cause of symptoms in childhood hypoglycemia. Eur J Pediatr 1980; 134:51-5.

  7. Bier DM, Leake RD, Haymond MW, Arnold KJ, Gruenke LD, Sperling MA, et al. Measurement of ‘true’ glucose production rates in infancy and childhood with 6,6-dideuteroglucose. Diabetes 1977; 26:1016-23.

  8. Gregory JW, Aynsley-Green A. Hypoglycaemia in infant and child. In: Gregory JW, Aynsley-Green A, editors. Hypoglycaemia, Baillière's Clinical endocrinology and metabolism. Londen: Baillière Tindall, 1993;7:683-704.

Groningen, oktober 1994,

Wij danken collega Fernandes voor zijn aanvullende opmerkingen.

In ons artikel worden de waarden 1,7 mmol/l en 1,2 mmol/l als grenswaarden voor hypoglykemie bij respectievelijk voldragen en premature pasgeborenen alleen bedoeld voor de eerste uren post partum. Deze waarden zijn gebaseerd op oude literatuurgegevens. Onlangs is een aantal publikaties verschenen waaruit blijkt, zoals Fernandes beschrijft, dat ook voor pasgeborenen een glucoseconcentratie onder 2,6 mmol/l als afwijkend moet worden beschouwd vanaf ongeveer 3 h na de geboorte.1-3

Inderdaad functioneren ketonlichamen uitstekend als alternatieve brandstof voor de hersenen, waardoor ketotische hypoglykemie meestal niet gepaard gaat met neurologische verschijnselen. Onzes inziens volstaat in de algemene praktijk het aantonen van ketonurie als screening meestal wel om de diagnose ‘hypoglykemische keto-acidose’ te stellen bij een kind met hypoglykemie zonder neurologische symptomen, acidose en een typische anamnese, bij wie een vlot herstel optreedt na glucosetoediening. Bij enige twijfel of bij recidiverende aanvallen kunnen de serumconcentraties van acetylazijnzuur en β-hydroxyboterzuur bepaald worden. Uit de door ons geraadpleegde literatuur blijkt namelijk dat juist ketotische hypoglykemie de meest voorkomende oorzaak is voor hypoglykemie bij kinderen van 1 tot 5 jaar.4-6 De bepaling van serumconcentraties van ketonlichamen is in de meeste ziekenhuizen geen routinebepaling, er is een speciale afnametechniek nodig, en de uitslag laat enige dagen op zich wachten, zodat dit voor de actue fase weinig zin heeft.

Het advies om 5 mg/kg/min glucose te geven als continu infuus is gebaseerd op het artikel van LaFranchi,6 waarin beschreven wordt dat kinderen tot 6 jaar een endogene glucoseproduktie van 3 tot 5 mg/kg/min hebben. Uiteraard moet bij onvoldoende snel herstel van de glucoseconcentratie meer glucose gegeven worden. Met het toedienen van een bolus glucose wordt beoogd de vicieuze cirkel te doorbreken. Het nadeel van bolustoediening is evenwel het gevaar van reactieve hypoglykemie door het wegvallen van contraregulatie bij snelle stijging van de glucoseconcentratie.6

A.S. Jaarsma
H.S.A. Heymans
Literatuur
  1. Mehta A. Prevention and management of neonatal hypoglycemia. Arch Dis Childhood 1994;70:F54-60.

  2. Hawdon JM, Ward Platt MP, Aynsley Green A. Prevention and management of neonatal hypoglycemia. Arch Dis Childhood 1994; 70:F60-5.

  3. Gregory JW, Aynsley Green A. The definition of hypoglycemia. In: Gregory JW, Aynsley Green A, editors. Baillière's Clinical endocrinology and metabolism. Londen: Baillière Tindall, 1993;7:587-90.

  4. Behrman RE, Vaughan VC, Nelson WE. Metabolic disorders: hypoglycemia. In: Behrman RE, Vaughan VC, Nelson WE, editors. Nelson textbook of pediatrics. Philadelphia: W.B.Saunders, 1987: 1264-73.

  5. Haymond MW, Pagliara AS. Ketotic hypoglycemia. Clin Endocrinol Metab 1983;12:447-62.

  6. LaFranchi S.Hypoglycemia of infancy and childhood. Pediatr Clin North Am 1987;4:961-81.