Postoperatieve pijnbestrijding in Nederland

Onderzoek
M.C.O. van den Nieuwenhuyzen
R.A.J. Janss
R. Brand
J.W. van Kleef
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1994;138:902-6
Abstract

Samenvatting

Doel

Het huidige postoperatieve pijnbestrijdingsbeleid in Nederland inventariseren.

Opzet

Descriptief enquête-onderzoek.

Plaats

Afdelingen Anesthesiologie van alle 168 Nederlandse ziekenhuizen.

Methode

Een vragenlijst werd verstuurd waarin gevraagd werd naar de gebruikte therapievormen en de optredende bijwerkingen bij de bestrijding van postoperatieve pijn, naar de organisatie en de uitvoering van het pijnbestrijdingsbeleid, het belang van een effectieve pijnbestrijding, de factoren die van invloed zijn op de pijnbeleving en de controle op de kwaliteit van de pijnbestrijding.

Resultaten

Vragenlijsten afkomstig van 73 (n = 122) ziekenhuizen werden bruikbaar bevonden voor analyse. Locoregionale technieken voor pijnbestrijding waren in zwang, maar overwegend werd systemische farmacotherapie toegepast voor de bestrijding van postoperatieve pijn. Van de anesthesiologen schatte 89 de gemiddelde intensiteit van postoperatieve pijn in als ‘matig’ of ‘veel pijn’. Meer dan de helft zei dat een effectieve pijnbestrijding grote invloed had op een voorspoedig postoperatief beloop.

Conclusie

Het meten van postoperatieve pijn bij de individuele patiënt, op geleide waarvan de therapie kan worden aangepast, is een eerste stap op weg naar een effectievere pijnbestrijding. Een optimaal pijnbestrijdingsbeleid vereist investeringen in apparatuur en mankracht.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, Postbus 9600, 2300 RC Leiden.

Afd. Anesthesiologie: mw.M.C.O.van den Nieuwenhuyzen, assistent in opleiding; mw.R.A.J.Janss en prof.dr.J.W.van Kleef, anesthesiologen.

Afd. Medische Statistiek: R.Brand, statisticus.

Contact mw.M.C.0.van den Nieuwenhuyzen

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

W.J.C.
Boelen-van der Loo

Almelo, juni 1994,

Het artikel van Van den Nieuwenhuyzen et al. hebben wij met belangstelling gelezen (1994;902-6). Zij constateren dat er veel gesproken wordt over de positieve effecten van een goed postoperatief pijnbestrijdingsbeleid, maar dat ten tijde van hun onderzoek daadwerkelijke realisatie ervan niet plaatsvond.

In het Twenteborg Ziekenhuis te Almelo wordt reeds enige jaren door een multidisciplinaire kinderpijngroep aandacht geschonken aan postoperatieve pijnbestrijding. Zo is onder meer een onderzoek naar pijnbestrijding bij (adeno)tonsillectomie verricht. Daarbij werd naar de mening van de patiënt omtrent de intensiteit van de pijn gevraagd.1

In 1992 is een algemeen postoperatief pijnbestrijdingsbeleid ontwikkeld teneinde te komen tot optimale pijnpreventie en pijnbestrijding bij kinderen van 4-15 jaar, die opgenomen zijn voor operatieve ingrepen. Dit beleid houdt in: het protocolleren van het voorschrijven door anesthesiologen en van het toedienen door verpleegkundigen van analgetica; het regelmatig bepalen van de pijn door de kinderen zelf met behulp van pijnbeoordelingsschalen onder begeleiding van geïnstrueerde verpleegkundigen; het noteren van de gegevens op gestandaardiseerde formulieren in de patiëntenstatus; het evalueren van de effectiviteit van de toegediende analgetica. Door de anesthesiologen zijn nadere medicatievoorschriften ontwikkeld voor enige veel voorkomende ingrepen zoals appendectomie, orchidopexie en operatieve behandeling van hernia inguinalis. Door de verpleegkundigen is de pijnbepaling bij de kinderen opgenomen in de dagelijkse patiëntenzorg.

In januari 1994 heeft een evaluatie van het beleid plaatsgevonden bij een specifieke ingreep, te weten appendectomie, de op een na meest voorkomende ingreep bij schoolkinderen (volgens SIG-gegevens over 1990). Uit de resultaten blijkt onder meer dat alvorens men uitspraken over de effectiviteit van de pijnbestrijding kan doen, eenduidigheid in de voorgeschreven en toegediende analgetica wenselijk is.

De investeringen in mankracht en materieel die zijn gedaan door de anesthesiologen en de verpleegkundigen van ons ziekenhuis hebben geleid tot een verbetering in de klinische zorg voor de operatiepatiënt. Er is meer inzicht ontstaan in de beoordeling en de bestrijding van de postoperatieve pijn bij kinderen. Op grond van de ervaringen heeft de kinderpijngroep een brochure samengesteld.2

Moge deze ingezonden brief beschouwd worden als onwekkende toevoeging aan het door genoemde auteurs geschetste sombere beeld van de postoperatieve pijnbestrijding in Nederland.

W.J.C. Boelen-van der Loo
J.J.M. Wever
Th. Dijkstra
Literatuur
  1. Boelen-van der Loo WJC, Driessen FGWHM. Pijnpreventie en pijnbestrijding bij (adeno)tonsillectomie. [LITREF JAARGANG="1992" PAGINA="1409-13"]Ned Tijdschr Geneeskd 1992;136:1409-13.[/LITREF]

  2. Kinderpijngroep Twenteborg Ziekenhuis. Pijnbrochure voor profs; een leidraad voor het voeren van een pijnbeleid middels het ontwikkelen en toetsen van protocollen voor kinderen in de leeftijd van 4-18 jaar. Almelo: Twenteborg Ziekenhuis, 1993.

M.C.O.
van den Nieuwenhuyzen

Leiden, juli 1994,

Wij danken collega Boelen-van der Loo et al. voor hun aanvullende commentaar en zijn verheugd over de door hen geboekte resultaten in de postoperatieve pijnbestrijding bij kinderen. Wij hopen dat ook voor de volwassen patiënt snel consensus wordt bereikt over een te voeren postoperatief pijnbestrijdingsbeleid en dat in de Nederlandse ziekenhuizen een ieder betrokken bij de postoperatieve patiëntenzorg bereid zal zijn dit beleid uit te voeren.

M.C.O. van den Nieuwenhuyzen
R.A.J. Janss
R. Brand
J.W. van Kleef