Schatting van de kans op overdracht van HIV-of hepatitis B-infectie in de ambulante verslavingszorg

Onderzoek
P.A.G. Willemsen
Th.F. Senden
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1993;137:2149-52
Abstract

Samenvatting

Doel

Schatten van de kans op overdracht van HIV- of hepatitis B-infectie na prikaccidenten in de ambulante verslavingszorg.

Opzet

Risicoschatting.

Plaats

Stichting Drughulpverlening Nijmegen.

Methode

Inventarisatie van de prikaccidenten binnen de genoemde hulpverleningsinstelling en berekening van de kans op infectie.

Resultaten

Bij een beroepsuitoefening van 30 jaar heeft een medewerker in de verslavingszorg buiten Amsterdam een kans van 0,007 op een werkgebonden HIV-infectie en een kans van 4,5 op een hepatitis B-infectie. Voor een medewerker in de verslavingszorg in Amsterdam zijn de respectievelijke percentages 0,05 en 7. Het beroepsrisico voor medewerkers in algemene ziekenhuizen in Amsterdam is 0,0012-0,015 voor een werkgebonden HIV-infectie en 1-5 voor een werkgebonden hepatitis B-infectie.

Conclusie

De kans dat werkers in een hulpverleningsinstelling voor drugsgebruikers beroepsmatig een HIV- of hepatitis B-infectie oplopen, is relatief groot in vergelijking met het risico voor werkers in de algemene gezondheidszorg. Een actief infectiepreventiebeleid is aan te bevelen voor medewerkers in de verslavingszorg.

Auteursinformatie

Katholieke Universiteit, vakgroep Huisartsgeneeskunde, Sociale Geneeskunde en Verpleeghuisgeneeskunde, afd. Arbeids- en Bedrijfsgeneeskunde. Postbus 9101, 6500 HB Nijmegen.

P.A.G.Willemsen, co-assistent (tevens: Bedrijfsgeneeskundige Dienst Nijmegen en omstreken): Th.F.Senden, bedrijfsarts.

Contact Th.F.Senden

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

C.L.
van der Wijden

Amsterdam, november 1993,

Met belangstelling hebben wij het artikel van collegae Willemsen en Senden gelezen (1993;2149-52). Het verheugt ons dat er aandacht wordt besteed aan het risico beroepsmatig, door prikaccidenten, geïnfecteerd te worden met HIV of HBV. Op de methode die gebruikt is om te komen tot een schatting is echter wel het een en ander aan te merken.

Vraaggesprekken met 2 ‘sleutelfiguren’, allebei werkzaam in de hulpverlening in Nijmegen, vormen een magere ondergrond voor het komen tot algemeen geldende conclusies. Bovendien lijkt de veronderstelling dat van de medewerkers in de verslavingszorg 5% per jaar een prikaccident overkomt aan de ruime kant; in Amsterdam bijvoorbeeld kunnen medewerkers van spuitomruilprogramma's zich nauwelijks meer prikken aangezien de spuiten automatisch en achter plexiglas verwerkt worden en er alleen visueel contact plaatsvindt.

Bij de betrouwbaarheid van de schatting van de kans op HIV-seroconversie na een prikaccident met seropositief bloed kunnen vraagtekens worden gezet. Het cijfer 0,5% wordt genoemd, maar aangezien het risico van besmetting in de verslavingszorg volgens de auteurs minder is, wordt een kans van 0,1% als juist verondersteld. Vervolgens wordt een rekenmodel gehanteerd, waarbij de ene schatting met de andere wordt ‘verrekend’.

De suggestie dat de groep van medewerkers in de verslavingszorg niet als risicogroep is erkend, is zeker niet juist. In 1988 is door het Nederlands Instituut voor Alcohol en Drugs (NIAD) in samenwerking met de Nationale Commissie AIDS-Bestrijding (NCAB) de folder AIDS Richtlijnen voor hygiëne in de verslavingszorg uitgegeven en verspreid onder alle instellingen voor verslavingszorg. Deze folder is geactualiseerd en herdrukt in 1993. Daarnaast is het Protocol prikaccidenten, uitgegeven door de Werkgroep van Bedrijfsartsen werkzaam in de Gezondheidszorg, enige jaren geleden onder deze instellingen verspreid.

Hoewel werkgevers de plicht hebben werknemers te informeren over beroepsrisico's wordt door de auteurs verondersteld dat dit in Nijmegen onvoldoende gebeurd is. Indien deze veronderstelling op werkelijkheid berust, betreuren wij dat. Dit artikel brengt in ieder geval weer onder de aandacht dat de informatie-overdracht niet overal vlekkeloos verloopt.

C.L. van der Wijden
W.M. de Jong
M. van Doorninck

Nijmegen, november 1993,

Van der Wijden, De Jong en Van Doorninck plaatsen kanttekeningen bij de door ons gebruikte methode en het rekenmodel om de kans op overdracht van HIV- en hepatitis B-infectie in de verslavingszorg te schatten. Om vergelijking met cijfers uit de gezondheidszorg mogelijk te maken, hebben wij gebruik gemaakt van een rekenmodel dat alom wordt gehanteerd bij het berekenen van infectierisico's op basis van epidemiologische onderzoeksgegevens. Wat betreft de kans op een prikaccident in de verslavingszorg zijn ons geen onderzoeksgegevens bekend. Wij zijn daarom uitgegaan van cijfers verstrekt door sleutelfiguren bij een hulpverleningsinstelling. Uit de intramurale gezondheidszorg weten wij dat dergelijke cijfers veelal een grove onderschatting van het vóórkomen van prikaccidenten inhouden. Bovendien is uit de intramurale gezondheidszorg bekend dat de meest uitgebreide aandacht voor veilige werkmethoden het optreden van prikaccidenten niet heeft kunnen uitbannen. Elk systeem waarbij het gedrag van mensen van invloed is, kent zijn zwakke plekken. Het zou ons verheugen, maar ook verbazen als het Amsterdamse systeem een uitzondering op deze regel zou vormen. Vanwege de hoge prevalentie van HIV en hepatitis B onder drugsverslaafden geldt hier, mutatis mutandis: ‘een ongeluk zit in een klein hoekje’.

Wat betreft de seroconversiekans wordt, zoals wij in ons artikel hebben aangegeven, voor risicoschattingen bij uiteenlopende beroepsgroepen in de gezondheidszorg uitgegaan van een seroconversiekans van 0,5% voor HIV. De vergelijking met risico's in de gezondheidszorg op basis van de door ons gehanteerde 0,1% geeft in dit opzicht dus een zeer voorzichtige schatting.

Al met al denken wij dat onze schatting, gegeven de huidige stand van kennis, alleszins verantwoord is. Gezien de orde van grootte van het gevonden risico denken wij toch aandacht voor infectiepreventie voor deze risicogroep te moeten vragen.

Het verheugt ons te vernemen dat het NIAD in samenwerking met de NCAB sinds 1988 onder andere door middel van een speciale folder in verband met AIDS aandacht vraagt voor hygiëne in de verslavingszorg. Blijft onze verbazing over het feit dat de verslavingszorg in de brochure Aids en werk ontbreekt. De bevinding dat meerdere instellingen in het land – Van der Wijden et al. suggereren ten onrechte dat dit alleen de Nijmeegse instelling betreft – bij navraag geen of een onvoldoende infectiepreventiebeleid blijken te hebben, stemt niet optimistisch. Uit de voorlichtingskunde is bekend dat uitsluitend overdracht van informatie, bijvoorbeeld via schriftelijk voorlichtingsmateriaal, onvoldoende is om instellingen aan te zetten tot preventief beleid en medewerkers tot preventief gedrag. Bedrijfsgezondheidsdiensten kunnen hier ter aanvulling van de voorlichting van het NCAB een taak vervullen. De verantwoordelijkheid berust uiteraard bij het management van de betreffende instellingen.

Th.F. Senden
P.A.G. Willemsen