Ultraviolette stralen (UV-stralen) afkomstig van elektrisch lassen, van de zon of van een hoogtezon kunnen keratitis photoelectrica veroorzaken. De verschijnselen van deze hoornvliesontsteking manifesteren zich wanneer een zekere latentietijd is verstreken na overmatige expositie aan UV-straling. De klachten beginnen met het gevoel ‘dat er iets in de ogen zit’, waarna deze sensatie verergert tot er sprake is van tranende ogen, lichtschuwheid en ernstige pijn.1-4
De diagnose is meestal op grond van de anamnese direct te stellen, bijvoorbeeld bij een lasser met lasogen, bij mensen die op grote hoogte in de sneeuw hebben verkeerd en bij hen die onbeschermd voor de hoogtezon hebben gezeten of onder een solarium hebben gelegen. Keratitis photoelectrica kan ook ontstaan op zeeniveau bij een langdurig verblijf op het water: het zonlicht wordt door het wateroppervlak gereflecteerd, hetgeen resulteert in overmatige expositie aan UV-straling.
Om een indruk te krijgen van het aantal patiënten met keratitis photoelectrica…
(Geen onderwerp)
Hoogezand, april 1992,
Gaarne wil ik een praktische aanvulling geven bij het artikel van collegae Gerts en De Jongh (1992;685-7). Als huisarts in een streek met veel scheepsbouwindustrie heb ik veel te maken met deze vorm van keratitis. Dat het te frequent toedienen van lokale anaesthetica gecontraïndiceerd is, ben ik met de auteurs eens. In de praktijk hebben wij de beschikking over de zogenaamde ‘minims’. Deze ondervangen het probleem van langdurig gebruik, maar kunnen de nacht draaglijk maken. Of het twee- of driemaal toedienen van een lokaal anaestheticum slechter voor de epitheelregeneratie is dan die ene maal, valt mijns inziens zeer te betwijfelen. Ik zou er dan ook voor willen pleiten om minims te accepteren bij de behandeling van keratitis photoelectrica door huisartsen; de patiënt zal er dankbaar voor zijn.
(Geen onderwerp)
Nijmegen, mei 1992,
Reagerend op een artikel van Gerts en De Jongh (1992;685-7) pleit collega Fennema (1992; 942) ervoor om ‘minims’ met lokaal anaestheticum te accepteren bij de behandeling van keratitis photoelectrica door huisartsen. Wij zijn van mening dat deze aanbeveling ten stelligste ontraden moet worden om redenen welke reeds eerder werden genoemd. 1 De desastreuze gevolgen van het bevorderen of toelaten van zelfmedicatie met lokaal anaestheticum bevattende oogdruppels moeten niet worden onderschat.2
Cruysberg JRM. Oxybuprocaïne-minims en -oogdruppels dienen niet op recept aan de patiënt te worden afgeleverd. [LITREF JAARGANG="1990" PAGINA="1910"]Ned Tijdschr Geneeskd 1990; 134: 1910.[/LITREF]
Rosenwasser GOD, Holland S, Pflugfelder SC, et al. Topical anesthetic abuse. Ophthalmology 1990; 97: 967-72.
(Geen onderwerp)
Hoogezand, juni 1992,
De serieuze aandacht voor mijn statement wordt door mij zeer gewaardeerd. Het onderzoek waarop de terughoudendheid in kwestie is gebaseerd, betreft langdurig gebruik van een anaestheticum. Mijn opmerkingen betreffen het gebruik van enkele doses; het zullen er 3 of 4 zijn. Het ‘minim’ is dan gewoon leeg, langdurig gebruik is uitgesloten. Navraag leerde mij, dat hieromtrent geen negatieve effecten zijn gepubliceerd. Mocht dit wel het geval zijn, dan geef ik mijn mening graag voor een betere.
(Geen onderwerp)
Rotterdam, augustus 1992,
Wij sluiten ons aan bij de reactie van collega Cruysberg waarin hij waarschuwt tegen oxybuprocaïne-‘minims’ bij keratitis (1992;1372). Bij lokale anesthesie is directe celtoxiciteit in corneacelstructuren aangetoond. 1 Bij nader literatuuronderzoek over de toxiciteit van oxybuprocaïne blijkt dit middel echter in combinatie met een conserveermiddel, met name benzalkoniumchloride, bestudeerd te zijn. Van conserveermiddelen zoals benzalkoniumchloride is de schadelijke werking uitgebreid beschreven.2
Het enige ons bekende onderzoek waarin een splitsing werd gemaakt in oxybuprocaïne met en zonder conserveermiddel is een onderzoek naar het effect van anaesthetica en conserveermiddelen op de permeabiliteit van het cornea-epitheel, waarin een vergrotend effect op deze permeabiliteit werd beschouwd als een maat voor toxiciteit.3 In dit onderzoekwerden 5 druppels van het te onderzoeken middel gegeven. Oxybuprocaïne bleek in tegenstelling tot benzalkoniumchloride en chloorhexidine geen significant effect te hebben. Onbekend is echter wat oxybuprocaïne zal doen op een aangetast epitheel zoals bij keratitis photoelectrica. Zo vonden Stolwijk et al. een verschil in de corneale epitheliale barrièrefunctie bij diabetici en een controlegroep.4
Nauwkeurige telling leert ons dat een minim oxybuprocaïne gemiddeld 16 druppels bevat. Een mogelijk toxisch effect zal toenemen met de hoeveelheid druppels.3 Onbekende variabelen zijn de druppelfrequentie en de totale hoeveelheid druppels die de patiënt met pijnlijke keratitis photoelectrica gebruikt, waarbij wij alert moeten zijn op het gevaar van ‘shoppen’ naar verschillende artsen.
Het lijkt ons verstandig de oxybuprocaïne-minims voorlopig niet mee te geven en vooralsnog te bewaren voor de medicus practicus. Een nader onderzoek is inmiddels gestart.
Leuenberger PM. Ultrastructure of corneal epithelium after topical anaesthesia. Graefes Arch Klin Exp Ophthalmol 1990; 186: 73-90.
Ramselaar JAM, Jansen JTG, Beekhuis WH, Polak BCP. Conserveermiddelen in oogdruppels en oogzalven. Pharm Weekbl 1991; 126: 1208-12.
Ramselaar JAM, Boot JP, Haeringen NJ van, Best JA van, Oosterhuis JA. Corneal epithelial permeability after instillation of ophthalmic solutions containing local anaesthetics and preservatives. Curr Eye Res 1988; 7: 947-50.
Stolwijk TR, Best JA van, Lemkes HHP, Oosterhuis JA. Corneal epithelial barrier function after oxybuprocaine provocation in diabetics. Inv Ophthalmol Vis Sci 1990; 31: 436-9.
(Geen onderwerp)
Hoogezand, augustus 1992,
De reactie van collega Beekhuis et al. is verheugend, met name de gemelde start van een onderzoek in dezen.
Men zou bij een toxisch effect van 16 druppels oxybuprocaïne, zijnde 1 minim, toch ook problemen verwachten bij de groep patiënten die voor hun verdoving een volledige minim nodig hebben in plaats van enkele druppels. Tevens geldt dit voor eventuele tweede behandelingen binnen 12 uur, zijnde ongeveer de termijn waarbinnen bij pijnbestrijding met een minim deze maximaal wordt gebruikt. Hieromtrent heb ik nog nooit opmerkingen gehoord.
Mijn ‘werkhypothese’ is dat het gespreid toedienen van 16 druppels oxybuprocaïne over 12 uur niet meer schade kan toebrengen dan het eenmalig toedienen ervan. De uitkomst van het onderzoek van Beekhuis et al. zal ons leren of dit idee juist is.