De classificatie van de non-Hodgkin-lymfomen; overwegingen bij de 'working formulation'

Klinische praktijk
J.G. van den Tweel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:2327-30

Inleiding

Jaarlijks wordt in Nederland bij ongeveer 2.000 nieuwe patiënten de diagnose maligne lymfoom gesteld. Ongeveer 1.000 van deze patiënten hebben een non-Hodgkin-lymfoom, terwijl bij ongeveer 400 patiënten de ziekte van Hodgkin en bij 650 patiënten de ziekte van Kahler geconstateerd wordt. Verwacht wordt dat de incidentie, mede als gevolg van vergrijzing, in de periode tot 1995 een kleine 10 zal stijgen ten opzichte van nu.1

In het gerefereerde rapport wordt ook een raming gemaakt van het aantal patiënten-in-leven met een non-Hodgkin-lymfoom in de jaren 1990 tot en met 1995. In 1990 worden er volgens de laagste schatting 4.400 patiënten met een non-Hodgkin-lymfoom verwacht, terwijl in 1995 dit aantal vermoedelijk ongeveer 5.000 zal bedragen. Het aantal patiënten met de ziekte van Hodgkin zal in 1990 vermoedelijk 4.400 bedragen en het aantal patiënten met een multipel myeloom ongeveer 1.400. Het aantal patiënten met de ziekte van Hodgkin is relatief hoog…

Auteursinformatie

Academisch Medisch Centrum, afd. Pathologie, Meibergdreef 9, 1105 AZ Amsterdam.

Dr.J.G.van den Tweel, patholoog-anatoom.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Hoogeveen, december 1990,

Met belangstelling en waardering heb ik het caput selectum van collega Van den Tweel gelezen (1990;2327-30). Vooral de opmerking: ‘Als vervolgens geconcludeerd wordt dat geen classificatiesysteem superieur is aan een ander, dan had het voor de hand gelegen om de meest eenvoudige en meest “wetenschappelijke” classificatie als verder uitgangspunt te nemen. Dit zou dan de classificatie van Lukes of die van Lennert geweest moeten zijn, die een immunohistologische basis hebben en het beste aansluiten bij de ontwikkeling van het lymfoïde systeem’ is mij uit het hart gegrepen, te meer daar Lennert zijn kennis van maligne lymfomen heeft vastgelegd in een boek, dat als een standaardwerk beschouwd mag worden en dat gemakkelijker leest dan een verzameling artikelen.1

In tabel 3 op pagina 2329 meen ik echter twee storende fouten op te kunnen merken: aangezien in de Kiel-classificatie een centrocytair maligne lymfoom (ML,cc) altijd diffuus is, kan een ‘ML,cc’ niet overeenkomen met de werkformulegroep ‘B ML, folliculair’ en ook niet met werkformulegroep ‘D ML, folliculair, voornamelijk grootcellig’. Overigens zou ik in tabel 3 in de kolom van de Kiel-classificatie bij de groep G gaarne toevoegen: ‘diffuus’, dus ‘cb/cc of cb, diffuus’.

F. Heida
Literatuur
  1. Lennert K. Malignant lymphomas other than Hodgkin disease. Berlin: Springer, 1978: 284-302.

J.G.
van den Tweel

Delft, januari 1991,

Collega Heida stelt in zijn commentaar terecht dat folliculair groeiende follikelcentrumcellymfomen meestal van centroblastaire/centrocytaire (cb/cc) origine zijn. Het probleem schuilt in de definitie van een cb/cc-lymfoom. Lennert is niet geheel duidelijk over het percentage centroblasten dat aanwezig moet zijn om een centrocytair lymfoom cb/cc te kunnen noemen. Als gevolg van deze onduidelijkheid in de definitie neigt men ertoe om ieder folliculair groeiend follikelcentrumcellymfoom maar centroblastair/centrocytair te noemen. De ervaring heeft echter uitgewezen dat folliculair groeiende centrocytaire lymfomen wel degelijk bestaan. Vandaar de vermelding.

Wat betreft de tweede opmerking van collega Heida: bij de lymfomen in groep G is reeds onder de ‘werkformule’ vermeld dat deze diffuus groeien. Evenals voor alle andere genoemde groepen geldt dat de in de Kiel-classificatie vermelde equivalenten eenzelfde groeipatroon hebben.

J.G. van den Tweel