De onbekendheid van de bedrijfsgezondheidszorg

Perspectief
H.H. Bruinink
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:136-7

Regelmatig blijkt dat velen in de Nederlandse samenleving de taken en de rol van de bedrijfsgezondheidszorg niet kennen. In de arbeidsomstandighedenwet (ARBO-wet) worden in artikel 18 de taken beschreven.1 Alvorens hier nader op in te gaan, is het goed wat meer inzicht te geven in bedrijfsgezondheidszorg in het algemeen.

Op dit moment zijn er volgens het secretariaat Nederlandse Vereniging voor Arbeids- en Bedrijfsgeneeskundigen ca. 1100 bedrijfsartsen werkzaam in Nederland. Zij zijn bijna allen werkzaam in enkelvoudige en samengestelde bedrijfsgezondheidsdiensten. Bij de samengestelde diensten zijn meerdere bedrijven via een contributiesysteem aangesloten. Meestal zijn bedrijfsgezondheidsdiensten stichtingen of verenigingen, waarvan de besturen samengesteld zijn uit vertegenwoordigers van werkgevers en werknemers. Bij het Directoraat-generaal van de Arbeid zijn thans ca. 44 samengestelde diensten bekend. Bij de enkelvoudige diensten is de bedrijfsgezondheidszorg onderdeel van de onderneming en zijn de werknemers (ook de bedrijfsartsen) in dienst van de onderneming. Er zijn ca. 110 enkelvoudige diensten…

Auteursinformatie

Eindhovense Bedrijfsgezondheidsdienst, Hugo van der Goeslaan 2, 5613 LG Eindhoven.

H.H.Bruinink, bedrijfsarts.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

J.C.
de Bres-de Langen

Oss, februari 1990,

Graag wil ik een korte reactie geven op het artikel van Bruinink (1990;136-7). Wanneer hij schrijft te moeten werken in het kwetsbare krachtenveld dat in bedrijven bestaat tussen directie, individuele werknemer en ondernemingsraad, geeft dat al aan, waarom ik als huisarts een patiënt niet met een gerust geweten naar de bedrijfsarts kan sturen. Deze is er immers niet alleen voor het individuele belang van de patiënt, maar zit ook gedeeltelijk op de stoel van de directie. In het belang van de financiële positie van de bedrijfstak is al veel gezondheidsschade aangebracht en dat gebeurt nog steeds. Voorbeelden hiervan zijn er legio. Neem de sneldrogende verven. De eruit verdampende oplosmiddelen zijn toch bekend als veroorzakers van het organopsychosyndroom. En neem de asbestkwestie – weliswaar door bedrijfsartsen wereldkundig gemaakt – maar om bedrijfseconomische motieven nog steeds niet beloond met een algeheel verbod.

Mijn advies: de bedrijfsarts moet zich juist uit die dubbelrol zien te bevrijden. Dan zal hij een geloofwaardiger positie innemen in de gezondheidszorg. Voor de naleving van zijn adviezen en voorschriften moet de bedrijfsarts dan de samenwerking zoeken met de arbeidsinspectie en de vakbonden in plaats van die met de bedrijfsdirectie.

J.C. de Bres-de Langen

Eindhoven, februari 1990,

Het is jammer bij een collega te moeten vaststellen dat vooroordelen de waarneming blokkeren. Indien collega De Bres-De Langen het artikel goed had gelezen, had zij kunnen weten dat de bedrijfsarts als adviseur nooit op de stoel van de directie, noch op die van de werknemers kan zitten. Niet de bedrijfsarts bepaalt in Nederland de wettelijke normen of het verbod om met stoffen om te gaan, maar de overheid. De bedrijfsarts heeft als taak werkgevers en werknemers te wijzen op de gezondheidsrisico's en de te nemen veiligheidsmaatregelen tijdens de arbeid, om gezondheidsschade te voorkomen. Daarbij komt het voor dat het advies gegeven wordt een ander produkt te gebruiken. Overigens is het aangehaalde voorbeeld van organopsychosyndroom een slecht voorbeeld, aangezien onderzoek op dit terrein niet eenduidig de oorzaak bij de oplosmiddelen legt. Dat wil niet zeggen dat bedrijfsartsen hier geen rekening mee houden. Indien een bedrijfsarts zich uitsluitend als medicus zou opstellen, zou hij weinig bereiken. Aangezien de gezondheid en het individu voorop staan bij de bedrijfsarts, zal hij weerstanden in de organisatie (zowel bij werkgevers als bij werknemers) moeten wegnemen door middel van gezondheidsvoorlichting en opvoeding, gedragsmodificatietechnieken en onderhandelen. Dit wordt, in het artikel bedoeld met het ‘politicus en strateeg zijn’.

Collega De Bres-de Langen geeft er blijk van weinig van weinig van de arbeidsomstandighedenwet (ARBO-wet) te kennen ten aanzien van de voorwaarden waaraan een erkende bedrijfsgezondheidsdienst en een geregistreerd bedrijfsarts moeten voldoen. Ik moge haar dan ook adviseren deze wet te bestuderen. Ten overvloede kan vermeld worden, dat de erkende bedrijfsgezondheidsdiensten regelmatig gevisiteerd worden (o.a. door de arbeidsinspectie) en dat er prima relaties zijn met de vakbonden, evenals met de werkgevers. Door de vakbonden en werkgevers worden wij regelmatig uitgenodigd om werknemers op hun rechten en plichten ten aanzien van gezondheid, veiligheid en welzijn te wijzen. Helaas moeten wij vaststellen, dat veel werknemers ondanks de hun aangeboden kennis en de verplichting vanuit de ARBO-wet de nodige voorzichtigheid en zorgvuldigheid ten aanzien van gezondheid, veiligheid en welzijn in acht te nemen, dit niet doen. Het afnemen van een arbeidsanamnese door de huisarts zal slechts in een aantal gevallen relaties tussen klachten en de arbeid doen vermoeden. Beter zou het zijn bij een aantal klachtenpatronen, waarbij oorzaken in de arbeid verondersteld mogen worden, de patiënt naar de bedrijfsarts te verwijzen. Deze zal trachten oorzaken in de arbeid op te sporen en door middel van advies de oorzaken trachten weg te nemen. Gelukkig worden hoe langer hoe meer patiënten door hun huisarts naar de bedrijfsarts verwezen.

Mogelijk dat het collega De Bres-De Langen met deze nadere toelichting duidelijk is geworden, dat huisarts en bedrijfsarts hetzelfde doel hebben, namelijk het belang van de patiënt en dat zij minder negatief ten aanzien van verwijzen naar de bedrijfsarts dient te staan, aangezien ze anders patiënten te kort kan doen.

H.H. Bruinink