Dames en Heren,
Het is ongewoon om een klinische les te wijden aan telefonische consulten. Voor specialistische afdelingen met een regionale en landelijke functie, zoals de afdelingen Infectieziekten, vormt het geven van telefonische adviezen echter een belangrijk onderdeel van de dagelijkse werkzaamheden. Soms zijn de vragen van de opbellers zeer uniform, bijvoorbeeld omtrent adviezen over profylaxe bij reizen naar (sub)tropische landen. Dit gaf irritatie bij de medische staf, hetgeen nu is ondervangen door een gesproken voorlichtingsboodschap op het antwoordapparaat van de telefoon.
Ten aanzien van andere problemen kan telefonische beantwoording van een vraag van een patiënt vaak ongerustheid wegnemen. Op een vraag van een arts kan telefonisch advies gegeven worden over de diagnostiek of de antimicrobiële therapie van een infectie.
Na deze algemene inleiding over telefonische consultatie wil ik u iets vertellen over vragen betreffende de Lyme-ziekte die wij de laatste weken kregen. U begrijpt dat ik een selectie heb…
(Geen onderwerp)
Leeuwarden, januari 1990,
Bij de klinische les van collega Van Furth passen enkele aanvullende opmerkingen (1990;3-4).
Men neemt op epidemiologische gronden aan dat slechts een gering percentage (5) van mensen die via een tekebeet besmet ijn met Borrelia burgdorferi een klinisch manifest ziektebeeld doormaken, in het algemeen dan het erythema migrans. Een fractie van deze patiënten maakt een bacteriëmie door, hetgeen aanleiding kan geven tot de meer gecompliceerde ziektebeelden van het tweede en derde stadium van Lyme-borreliosis. Wanneer een bacteriëmie optreedt tijdens de zwangerschap, kan de spirocheet in alle stadia van de graviditeit (en niet alleen gedurende de eerste drie maanden!) de vrucht besmetten, aangezien de spirocheet de placenta moeiteloos passeert. Infectie van de vrucht kan leiden tot intra-uteriene vruchtdood.
Bij de serologische diagnostiek worden in het algemeen specifieke IgM- en IgG-antistoffen aangetoond tegen celwandsuspensies van B. burgdorferi. Deze antistoffen worden zeer traag gevormd: pas 4-6 weken na infectie ziet men specifiek IgM verschijnen, gevolgd door specifiek IgG. In een vroeg stadium van de ziekte zal men dus in het algemeen geen antistoffen kunnen aantonen, omdat ze er nog niet zijn, zoals bij patiënt C.
Serologisch onderzoek wordt slechts in enkele laboratoria in Nederland uitgevoerd. Sommige laboratoria gebruiken een ELISA-techniek waarmee men meestal alleen IgG-antistoffen aantoont; enkele (waaronder het Streeklaboratorium voor de Volksgezondheid in Friesland) gebruiken ook de indirecte immunofluorescentie(IFA)-techniek, waarmee men separaat IgM- en IgG-antistoffen kan aantonen. Deze methode is specifieker en gevoeliger dan de ELISA-techniek en zal in een vroeger stadium een positieve uitslag geven, omdat hiermee ook IgM wordt aangetoond. Er beginnen enkele commerciële tests op de markt te komen, maar de betrouwbaarheid en standaardisatie hiervan zijn nog onderwerp van onderzoek. Het gebruik van celsuspensies als antigenen kan aanleiding geven tot foutpositieve reacties en men is daarom alom bezig de serologie te verfijnen door gebruik van bepaalde celfracties als antigenen. Tot nu toe zijn deze methoden nog experimenteel.
Over de behandeling met antibiotica bestaat nog discussie. Heden ten dage is men algemeen de mening toegedaan dat erythema migrans behandeld kan worden met een kortdurende orale therapie met penicilline of tetracycline; voor de andere stadia blijkt intraveneuze therapie met hoge doseringen penicilline of ceftriaxon het beste resultaat te geven, alhoewel ook ‘failures’ gemeld zijn. Ervaringen met andere antibiotica zijn nog gering.