Geneeskunde en taal; bijwerking of bedoeling?

Opinie
F. Balk-Smit Duyzentkunst
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:2272-4

Dat de taal een autonomie bezit die soms buiten het bereik van de schrijver ligt, leidt tot menige verrassing: het komt voor dat er iets op papier staat dat de schrijver niet heeft bedoeld. Vanzelfsprekend was hij zich dat tijdens het schrijven niet bewust, maar bij confrontatie moet hij toegeven dat zijn formulering niet deugt. Meestal is dan die formulering dubbelzinnig en stond de schrijver slechts de ene ‘zin’ voor ogen, terwijl de lezer nu juist de andere ziet staan. Een standaardtype is: ‘Vanwege een hartziekte werd de patiënt niet geopereerd.’ Deze zin laat twee tegengestelde interpretaties toe.

1. De patiënt werd niet geopereerd, want hij had een hartziekte.

2. De patiënt werd geopereerd, maar niet vanwege zijn hartziekte. Een simpele herschikking kan één dubbelzinnigheid wegnemen: ‘Niet wegens een hartziekte werd de patiënt geopereerd.’ De hieraan tegengestelde interpretatie valt met louter herschikking niet radicaal op te heffen, maar moet door…

Auteursinformatie

Mw.prof.dr.F.Balk-Smit Duyzentkunst, hoogleraar in de Taalkunde van het hedendaagse Nederlands, Haringvlietstraat 6, 1078 KC Amsterdam.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, november 1989,

Prof.dr.F.Balk-Smit Duyzentkunst geeft in haar artikel een boeiende analyse van enkele volzinnen van mijn hand in onze klinische les: ‘Geneeskunde, dienares der barmhartigheid’ (1989;2272-4). 1 In een meeslepend betoog voert zij de lezer naar enkele conclusies, die, zo oppert zij, eerder slechts bijwerking dan bedoeling van de door mij gehanteerde – in haar ogen onevenwichtige – formuleringen kunnen zijn.

Haar eerste conclusie is echter juist. Inderdaad: een pasgeborene leeft nauwelijks (Van Dale: (1) bijna niet: het is nauwelijks te geloven; hij kon nauwelijks lezen en schrijven; (2) juist, pas: ik was nauwelijks thuis, of ik kreeg bezoek). ‘Ademend, ademend, 't hoofdje op de hand, in het omwademend tijdeloos land. Ademend, ademend, vademen diep waren de wateren waarin het sliep; die weer omsluiten den slapensgenoot. Ademend, ademend, stil in de schoot’, zo zingt het wiegelied van Ida Gerhardt.2 Zo leeft de pasgeborene, nauwelijks en in vele opzichten anders dan de grote mensen.

Ingewikkelder en onduidelijker is de redeneertrant van mw. Balk-Smit Duyzentkunst die naar haar tweede conclusie voert: ‘Intellectueel blijft de mongoloïde pasgeborene niet achter bij de gezonde. Iedere pasgeborene is zwakzinnig’. Hiertoe hanteert zij citaten die niet uitsluitend van mijn hand zijn en dus komt deze tweede conclusie geheel voor haar rekening en kan niet worden gezien als een bijwerking van de taal die ik heb gehanteerd.

De derde conclusie is echter weer geheel terecht uit wat ik heb gezegd, genomen: ‘Het kan geoorloofd zijn ook een volwassen mongoloïde patiënt een levensreddende operatie te onthouden’. Alleen: wat bedoelt mw. Balk-Smit Duyzentkunst met ‘volwassen’? Van Dale spreekt van ‘volgroeid’. De term ‘volwassen mongoloïde patiënt’ is een contradictio in terminis, want een mongoloïde pasgeborene wordt nimmer een volwassen mens, is misschien nog niet waarneembaar intellectueel achter bij de gezonde pasgeborene, maar blijft dat wel. ‘En elke week wordt hij opnieuw geboren en wreed gescheiden van het veilig water-leven, en elke week is hem het lot beschoren opnieuw een bange idioot te zijn gebleven’. Leest u het maar na bij de dichteres M.Vasalis.3

J.C. Molenaar
Literatuur
  1. Molenaar JC, Gill K, Dupuis HM. Geneeskunde, dienares der barmhartigheid. [LITREF JAARGANG="1988" PAGINA="1913-7"]Ned Tijdschr Geneeskd 1988; 132: 1913-7.[/LITREF]

  2. Gerhardt IGM. Verzamelde gedichten. Amsterdam: Atheneum – Polak & Van Gennep, 1980.

  3. Vasalis M. (Ps. van M.Drooglever Fortuyn-Leenmans). De idioot in bad. In: Parken en woestijnen. Amsterdam: Van Oorschot, 1983: 10-1.

F.
Balk-Smit Duyzentkunst

Amsterdam, december 1989,

Het belangrijkste probleem schuilt in de betekenis van ‘leven’. Niet alleen de overheersende collectieve betekenisconstanten vormen onze taal, maar ook de meer verborgen individuele betekenisvariabelen.

Zo betekent ‘leven’ voor professor Molenaar niet in alle opzichten hetzelfde als voor bijvoorbeeld Ida Gerhardt, die in haar verzen (ook in het geciteerde) uitdrukt hoezeer juist de aanvang, het pas begonnen kind, de zuiverste vorm van ‘leven’ is, die in het latere bestaan verloren gaat. De ‘grote mensen’ die in hun rusteloos en gewichtig handelen vaak het contact met die oorsprong totaal kwijt zijn, van hen geldt, in Gerhardts visie, dat zij ‘nauwelijks leven’. Niet van de pasgeborene, die slapend verkeert in een staat van volkomen leven, volmaakt, argeloos, puur. Iets dergelijks vinden we bij Vasalis, die ik er inderdaad op nagelezen heb. Over een kindje dat slechts anderhalf jaar werd, schrijft zij:

‘Hij was het leven, zichtbaar bijna zonder schaal

en niets dan leven, tot de rand geschonken.’1

F. Balk-Smit Duyzentkunst
F.
Balk-Smit Duyzentkunst

Amsterdam, december 1989,

Niets dan leven zijn

Het tegenovergestelde van bijna niet leven. en extra complicatie vormt de door Molenaar geciteerde tweede Van Dale-omschrijving van ‘nauwelijks’: juist, pas. Daarin gaat het over ‘nauwelijks’ als duur-bepaling; voorbeeld: ‘Hij (de minister-president) sprak nauwelijks of daar vloog een verfbom door de zaal.’ De minister-president sprak met stemverheffing en vaardig, maar dat duurde niet lang. Hij werd onderbroken. ‘Nauwelijks’ zegt niets over de intensiteit van het spreken, alleen iets over de duur ervan. Het betekent hier iets anders dan in: ‘Hij sprak nauwelijks; een enkel woordje slechts, heel zachtjes.’ Hier gaat het niet over de tijdsduur, maar over de intensiteit, de mate van spreken. Over de intensiteit van het pasgeboren leven laten Gerhardt en Vasalis geen misverstand bestaan: die is mateloos (‘vademen’) diep.

Treffend is dat over ‘volwassen’ een welhaast omgekeerd soort misverstand bestaat tussen Molenaar en mij. Ik had met ‘volwassen’ geenszins een geestelijk waarde-aspect op het oog, maar slechts de zakelijke levensduur-notie ‘op gevorderder leeftijd’. Getuige Vasalis‘ gedicht, door Molenaar geciteerd, is gelukkig ook in dat latere stadium, zelfs, ja juist voor de idioot, iets mogelijk dat lijkt op ’niets dan leven‘. Het is aan de echte volwassenen, die mogelijkheid voor hem te verwezenlijken: in het bad. Maar helaas, ’elke week is hem het lot beschoren, opnieuw een bange idioot te zijn gebleven.‘ Waar is hij bang voor? Voor de wereld, die hem naar het leven staat?

F. Balk-Smit Duyzentkunst
Literatuur
  1. Vasalis M. Kind. In: De vogel Phoenix. Amsterdam: Stols, 1947: 9.