Inleiding
Pijnklachten die segmentaal via een dermatoom verlopen, hebben een radiculaire oorsprong. In de orthomanuele geneeskunde krijgt men vaak te maken met reflexverschillen, sensibiliteit- en (of) krachtverlies als de uitstraling in een van de ledematen plaatsvindt. Kennis van de segmentale innervatie is van belang voor het opsporen van de plaats van een eventueel neurogeen letsel. Zeer vaak zijn de door een patiënt geuite klachten echter niet in dit kader te rangschikken en kunnen bij onderzoek ook geen uitvalsverschijnselen vastgesteld worden. Bij afwezigheid van andere oorzaken, zoals capsulaire of tendo-myogene, wordt van een pseudoradiculaire pijn gesproken; m.a.w. er bestaat geen consensus over een diagnostisch systeem voor pijnklachten van het bewegingsapparaat. Therapeutisch komt dan een conservatieve aanpak in aanmerking, variërend van rust tot fysiotherapie of van medicatie tot alternatieve, additieve methoden.1-4 Er zijn op dit moment vele alternatieve, additieve methoden in omloop.
In dit artikel wordt één empirische methode beschreven, nl…
(Geen onderwerp)
Groningen, mei 1989,
Met veel interesse heb ik het artikel van Sickesz en Bongartz gelezen (1989;928-30). De auteurs stellen afwijkende wervelverplaatsingen vast als oorzaak van klachten, en trachten deze klachten op te heffen door zulke verplaatsingen via lokale druk te corrigeren. Juist omdat dit laatste mij als radioloog – geïnteresseerd in bewegingen van wervels – nogal onwaarschijnlijk voorkomt, vind ik het jammer dat de auteurs niet met objectieve (radiologische) bewijzen aantonen dat een afwijkende wervelverplaatsing zich inderdaad laat corrigeren.
(Geen onderwerp)
Amsterdam mei 1989,
De opmerking van collega Penning draagt wezenlijk bij aan het probleem van het objectiveren van manueel geneeskundige afwijkingen. Dit te meer daar wij weten dat collega Penning ten nauwste betrokken is bij de röntgendiagnostiek van deze afwijkingen.1 Zover wij geïnformeerd zijn, gebeurt dit röntgenonderzoek met name in Eindhoven en Groningen, met het accent op functie-onderzoek.
Uit ons artikel blijkt dat de manueel geneeskundige problematiek stoelt op functiestoornissen met daaraan vaak gekoppelde standsafwijkingen. De functiestoornissen kunnen röntgenologisch relatief gemakkelijker vastgesteld worden dan de standsafwijkingen, daar reeds uitgebreid onderzoek is verricht naar normale bewegingspatronen.2 Voor het vaststellen van de standsafwijkingen is een exact identieke positionering voor het röntgenapparaat absoluut noodzakelijk. In de praktijk is realisering hiervan vrijwel onmogelijk.3
Voor de op ervaring gestoelde, kort geleden ontwikkelde, orthomanuele geneeskunde wordt op dit moment een uitgebreid effectiviteitsonderzoek verricht. Ongetwijfeld zal in de toekomst getracht moeten worden een en ander röntgenologisch vast te leggen, waarbij in die fase hopelijk een beroep op collega Penning mogelijk is.
Penning L. Functional pathology of the cervical spine. Amsterdam: Excerpta Medica, 1968.
Kamieth H. Röntgenbefunde von normalen Bewegungen in den Kopfgelenken. In: Die Wirbelsäule in Forschung und Praxis. Stuttgart: Hippocrates, 1984.
Wackenheim A. Einführung zum Thema Röntgenbefunde. Man Med 1985; 23: 2-6.
(Geen onderwerp)
Hengelo, mei 1989,
Het sacro-iliacale virus heeft ook de geneeskunde besmet lijkt het wel, getuige het artikel van Sickesz en Bongartz onlangs in dit tijdschrift (1989;928-30). Lange tijd leek de risicogroep voor het virus alleen de paramedische wereld (fysiotherapeuten, manuele therapeuten, chiropractors e.v.a.). De tijdgeest van onlogica, natte-vingerwerk (Fingerspitzengefühl), ervaring en fantasie in combinatie met een arbeidsplaatsenprobleem lijkt nu ook de geneeskunde ontvankelijk te maken voor het zg. sacro-iliacale (SI)-syndroom, waarvoor een zekere rechtlijnigheid pathognomonisch lijkt. Heel duidelijk en letterlijk lijkt dit wel met het ortho-manipulatiesysteem beschreven door Sickesz en Bongartz het geval; rechtlijnigheid van de wervelkolom en SI-beweeglijkheid en (of) -blokkering zijn hier immers de basis van.1 En dit terwijl volgens ‘bestrijders’ van het sacro-iliacale virus SI-gewrichten nog geen ‘millimeter’ bewegen, bijna ‘muurvast’ zitten, blokkeringen niet voorkomen, en zelden aanleiding geven tot lokale klachten, laat staan dat zij tot klachten op afstand (t.m. C.5) zouden kunnen leiden.12
Onomstotelijk werd de ‘beweeglijkheid’ onlangs vastgesteld door kritische onderzoekers uit Zweden.3 De feitelijke ‘beweeglijkheid’ van het SI-gewricht – onderzocht met tantalumkogels in sacrum en in beide ossa ilii aangebracht en tijdens verschillende flexie- en extensiebewegingen radiologisch gevolgd – bleek voor de translatie en rotatie ca. 1 mm, resp. ca. 1 graad te zijn. Bovendien bleek er geen enkel verschil in de beweeglijkheid tussen de lijders aan een zg. SI-syndroom (volgens de criteria van de pleitbezorgers) en mensen zonder klachten. De illusie om stands- of beweeglijkheidsafwijkingen van het SI-gewricht met Fingerspitzen of timmersmansogen te kunnen vaststellen, is hiermee tot een doorgeprikte luchtballon geworden, evenals dat het geval is met het in dit tijdschrift opgelaten ballonnetje van het ortho-manipulatiesysteem beschreven door Sickesz en Bongartz. Immers dit systeem heeft als basis het door al of niet gefixeerde SI-gewrichten gewrongen bekken. Hierdoor ontstaan schijnbare bekkenscheefstanden en beenlengteverschillen met daarop gesuperponeerde scheve standen van de wervelkolom tot en met C.5 nog wel, die met manuele druk te corrigeren zijn.
In feite blijkt deze basis de invloed van minder dan 1 mm bekkenscheefstand op de wervelkolom tot en met C.5 te zijn en de drie-dimensionale vaststelling en correctie daarvan met de toppen der vingers.
Krämer J von. Bandscheibenbedingter Erkrankungen. Stuttgart: Thieme, 1978.
Cyriax J. Textbook of Orthopaedic Medicine. Vol 1. Diagnosis of soft tissue lesions. 7th ed. London: Baillière Tindall, 1978.
Sturesson B, et al. Movements of the sacroiliac joints. Spine 1989; 14: 162-5.