Trombolytische therapie van het acute hartinfarct anno 1988

Klinische praktijk
A.E.R. Arnold
M.L. Simoons
J. Lubsen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1989;133:341-9

Zie ook de artikelen op bl. 335, 338, 349, 354, 358 en 366.

Het acute hartinfarct is een belangrijke doodsoorzaak in de westerse landen: in 1984 stierven in Nederland ruim 20.000 mensen aan een acuut hartinfarct. Vóór de komst van goed uitgeruste ambulances en hartbewakingseenheden waren het vaak hartritmestoornissen die tot de dood leidden, thans is de verminderde pompfunctie van het hart de belangrijkste oorzaak van overlijden. Om die reden werd diepgaand onderzoek verricht naar de mogelijkheid om necrose van de hartspier te beperken.

Bij het merendeel van de patiënten met een acuut hartinfarct wordt een afsluiting van een kransslagader aangetoond, die vaak is veroorzaakt door een bloedstolsel ter plaatse van een pas ontstane ulceratie in een atherosclerotische plaque. Trombolytische therapie bij het hartinfarct heeft tot doel deze afsluiting zo vroeg mogelijk op te heffen, en wel voordat het ischemische hartspierweefsel in zijn geheel necrotisch is geworden (bij de…

Auteursinformatie

Erasmus Universiteit, Postbus 1738, 3000 DR Rotterdam.

Thoraxcentrum: A.E.R.Arnold (tevens Centrum voor Klinische Besliskunde) en dr.M.L.Simoons, cardiologen.

Centrum voor Klinische Besliskunde: prof.dr.J.Lubsen, epidemioloog.

Contact A.E.R.Arnold

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

P.T.V.M.
de Jong

Rotterdam, februari 1989,

In dit zeer lezenswaardige caput selectum (1989;341-9) wordt op pagina 347 vermeld dat patiënten met een verhoogd risico van bloedingen, zoals bij diabetische retinopathie, uitgesloten zijn van trombolyse-onderzoekingen; de lezer zou hieruit kunnen concluderen dat dit terecht heeft plaatsgevonden. Het verlies van het zicht in één of beide ogen vormt, hoe ernstig het ook voor de patiënt kan zijn, geen vitale indicatie, een hartinfarct wel. Mocht bij het toepassen van thrombolytica in het glasvocht of corpus vitreum van het oog een bloeding optreden die geen neiging tot resorptie toont, dan kan deze doorgaans goed operatief verwijderd worden. Met deze zogenaamde vitrectomie bestaat ruim tien jaar ervaring en deze ingreep wordt in de meeste oogheelkundige centra verricht. Het lijkt mij dan ook dat diabetische of andere retinopathie met vasoproliferatie geen absolute contra-indicatie vormt voor het geven van thrombolytica.

P.T.V.M. de Jong

Rotterdam, maart 1989,

De door collega De Jong genoemde therapeutische mogelijkheden bij een glasvochtbloeding zijn verheugend. We moeten ons echter realiseren dat in het algemeen bloedingen na toediening van trombolytische middelen veel ernstiger verlopen dan zonder. Ervaringen bij patiënten die niet met thrombolytica werden behandeld, kunnen dan ook niet zonder meer worden geëxtrapoleerd naar de situatie van trombolytische behandeling.

Per patiënt moet een afweging gemaakt worden van verwachte baten en risico's van trombolyse. Bij een patiënt met een zeer groot voorwandinfarct zal men het risico van bloeding bij een diabetische retinopathie eerder accepteren dan bij een klein infarct. Omdat patiënten met diabetische vasoproliferatieve retinopathie in de meeste onderzoeken niet werden opgenomen (uitsluitingscriterium in de meeste studies), is het risico op bloedingen bij deze patiënten ten gevolge van trombolyse onbekend. Grootschalig onderzoek hiernaar zal waarschijnlijk nooit uitgevoerd worden. Centrale registratie van ernstige complicaties van trombolyse zou een goede mogelijkheid zijn om bij uitbreiding van indicaties voor trombolyse de veiligheid voor patiënten te bewaken.

A.E.R. Arnold
M.L. Simoons
J. Lubsen