Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde, opgericht in 1856, weerspiegelt niet alleen een stukje geschiedenis van de geneeskunde, maar ook van de Nederlandse taal en van de opvattingen daarover. De honderd jaar oude BladVullingen komen ons voor als curiosa, vooral stilistisch. Wat is er in die tijd gebeurd?
Van oudsher onderhoudt de geneeskunde nauwe betrekkingen met taal en letteren. Het woord ‘genezing’ betekent oorspronkelijk ‘wonderbaarlijke redding’, voorloper van de dokter is de tovenaar, hij die zich bedient van spreuken, van taal. Liefst geheimtaal. De geheimtaal van de geneeskunde is nog altijd het potjeslatijn, dat blijkens de naam niet kan bogen op een hoogwaardige taalkundige status. Het is trouwens een mengsel van Latijn en Grieks, hier en daar voorzien van Nederlandse voor- en achtervoegsels. Het geheime karakter neemt echter af, daar menige vakterm is doorgedrongen tot de omgangstaal en tot ‘Van Dale’, hoogste autoriteit op het gebied van de woordenschat. Termen als…
(Geen onderwerp)
Utrecht, januari 1989,
Het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskundezou volgens prof.Balk-Smit Duyzentkunst een gidsfunctie kunnen vervullen met zijn oude traditie van taalbewaking als de Europese Eenheid daar is, omdat de Nederlandse taal een onmisbare schakel vormt in de geestelijke voedselketen waarmee wij de wetenschap en ons aller gezondheid op peil houden (1989;11-2).
In het kader van die eenwording zou ik een ander pleidooi willen houden. Het wegvallen van de grenzen in Europa lijkt mij niet een reden om de eigen taal te beschermen, maar veeleer om te bevorderen dat we allen dezelfde taal spreken. Is het niet vreemd dat rubeola in Engeland mazelen betekent, in Duitsland, Frankrijk en Spanje rodehond, terwijl hiermee in Nederland zowel rodehond als mazelen kan worden aangeduid? Is het niet onzinnig dat tyfus in het Engels kortweg wordt gebruikt voor vlektyfus en in de meeste andere Europese landen voor buiktyfus?12 Naast een volledig verschil in betekenis zijn er ook woorden waarvan de betekenis slechts weinig verschilt, zoals ulcus pepticum, chronische bronchitis en petit mal. Mijns inziens is het gevaar van internationale spraakverwarring bij deze woorden nog groter. Wordt het niet tijd dat er een internationaal aanvaarde nomenclatuur komt, waarin wordt aangegeven welke termen de voorkeur hebben en hoe deze gespeld zouden moeten worden? Vooral wat betreft de spelling heeft het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde samen met het medisch woordenboek van Pinkhof-Hilfman een gidsfunctie, mits er consequent wordt gespeld. Dat is helaas niet altijd het geval (geweest). In 1987 werd een consensusbijeenkomst georganiseerd over de preventie van herpes neonatorum, waarvan een halfjaar later een verslag verscheen in het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde. Hierin werd het herpes simplexvirus gespeld zoals het hier is weergegeven. Deze consensus was echter van korte duur. De tabel op bl. 465 laat zien hoe het virus zich in de laatste jaren taalkundig heeft ‘ontwikkeld’. Ook het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde is daarbij niet smetvrij gebleven. Als het virus zich net zo snel muteert als de spelling doet, staat ons nog een hoop ellende te wachten. Wellicht kan een ‘spellingschecker’ op de redactie van het Nederlands Tijdschrift voor Geneeskunde een consequente behandeling van de schrijfwijze van herpes simplexvirus bevorderen.
Voor de medicus practicus is dit wellicht een onbenullige kwestie. Feit is wel dat vele meningsverschillen en stagnerende discussies in de gezondheidszorg zijn terug te voeren op semantische misverstanden en taalbarrières. Om spraakverwarring zoveel mogelijk te voorkomen, heeft de eerste vraag die aan de voorbereidingswerkgroepen van consensusbij eenkomsten wordt voorgelegd, dan ook vrijwel altijd betrekking op de begripsbepaling. Op de consensusbijeenkomst ‘Diagnostiek bij het dementiesyndroom’ vormde dit zelfs het belangrijkste onderdeel. Als wij, zoals prof. Balk-Smit Duyzentkunst stelt, met de Vlamingen de Friezen van Europa worden, is het te hopen dat onze medische taal ‘aansluit’ bij die van onze buren. Het doel van communicatie is immers in eerste instantie het kweken van wederzijds begrip en niet het ontwikkelen van een eigen identiteit.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, januari 1989,
Een internationaal aanvaarde medische nomenclatuur zou natuurlijk prachtig zijn, maar zal weinig méér kunnen omvatten dan letterwoorden (HIV, ARC), symbolen (β, µ), formules (T4/T8) en eigennamen ((ziekte van) Sjögren, Wilms(-tumor)). De door dr. Van Everdingen geschetste problematiek van semantische verwarring die in consensusbijeenkomsten uit de wereld geholpen moet worden, laat zien dat terminologische gelijkschakeling binnen één taal, de onze, al een hels karwei is. Dat spreekt nog duidelijker uit de lijst van 32 benamingen voor de verwekker van herpes simplex, op twee na allemaal uit Nederlandse artikelen afkomstig. We moeten, zeker in eigen huis, naar eenheid in benamingen streven. Overigens vraag ik me af of de type-aanduiding zo bijkomstig is dat er van 32 synoniemen gesproken kan worden. Ook lijkt me een virusinfectie niet hetzelfde als een virus.
Rubeola is volgens Pinkhof-Hilfman medisch Nederlands voor mazelen en ‘af te raden’ als synoniem van rubella (rodehond)! Een ongelukkige toestand, zeker. Het is uitgesloten dat de Engelsen ooit mazelen mazelen zullen noemen. Over tyfus, maar dan wel met ph, is misschien nog iets met hen te regelen.
Mijn aansporing de moedertaal zeer ernstig te blijven nemen, juist in een Verenigd Europa, staat uniforme internationale vaktermen geenszins in de weg. Het kweken van wederzijds begrip, het doel van communicatie inderdaad, is gebaat bij inzicht in de sedert eeuwen ontwikkelde eigen identiteit, weerspiegeld in de moedertaal. De rol van de moedertaal, juist ook in relatie tot een taal die we in tweede instantie verwerven en hard nodig hebben in de wetenschappelijke uitwisseling, wordt zwaar onderschat en is, in tegenstelling tot de veel besproken herpes, complex.
(Geen onderwerp)
Er is inderdaad veel inspanning nodig om in het Tijdschrift een consequente schrijfwijze van medische termen te handhaven, zeker als zich door ontwikkelingen in de geneeskunde nieuwe woorden of samenstellingen voordoen. Dit geldt niet alleen primair in het Nederlands geschreven artikelen in het voorwerk, maar ook de rubrieken die in het laatste deel worden opgenomen, zoals Referaten, Ingezonden, Boekaankondigingen en Verenigingsverslagen, waarin uit Europa en de Verenigde Staten afkomstige termen binnenkomen. In de door Van Everdingen opgestelde tabel van schrijfwijzen is door de redactie met een asterisk aangegeven welke woordbeelden in het Tijdschrift door hem zijn aangetroffen. (Aangezien het gebruik van afkortingen in dit tijdschrift uitsluitend voorkomt na het noemen van de gehele term, kunnen ze als doublures buiten beschouwing blijven.) De overige varianten die Van Everdingen noemt, hebben betrekking op boeken en op andere tijdschriften.
Het gebruik van koppeltekens in Nederlandse termen is niet exact te beschrijven. In feite vallen de geneeskundige termen onder de omschrijving ‘enigszins ongewone, geconstrueerd aandoende samenstellingen en andere formaties; voorts in het algemeen ter verduidelijking van de bouw van het woord of ter voorkoming van misleidende of zonderlinge spellingsbeelden’ in de Woordenlijst van de Nederlandse Taal, samengesteld in opdracht van de Nederlandse en Belgische regering. Ook J. Renkema kan in diens Schrijfwijzer weinig licht in de duisternis brengen.
In het geval van het virus dat de verwekker is van herpes simplex – waarvan er twee species van belang zijn, type 1 en type 2 – kan men denken aan de ziekte (herpes simplex) en dan schrijven herpes simplex-virus (de koppeling van twee zelfstandige naamwoorden), zoals ook hepatitis A-virus wordt geschreven. In geval van ziekte (infectie) ten gevolge van de verwekker (herpes simplex-virus) ontstaat dan herpes simplex-virusinfectie, want ‘virusinfectie’ is een bekend spellingsbeeld. Het heeft geen zin om meer koppeltekens te gebruiken voor omvangrijker samenstellingen, dus niet herpes-simplex-virus-infecties of varianten met een teken minder. (Anders dan in het bekende voorbeeld ‘oude-mannenhuis’ is de volgorde van bijvoeglijk en zelfstandig naamwoord in ‘herpes simplex’ omgekeerd.)
Wij zouden collega Van Everdingen dan ook willen aanraden ‘herpes simplex-virus’ te schrijven, omdat ‘simplexvirus’ niets betekent.