Ouders van een te vroeg geboren baby die op een couveuse-afdeling opgenomen wordt, vragen op een zeker moment hoe lang de opname zal gaan duren en wanneer zij hun kind mee naar huis mogen nemen. De vuistregel voor de beantwoording van die vraag luidt vanouds: de baby zal in het ziekenhuis moeten blijven tot aan de oorspronkelijk uitgerekende geboortedatum (à terme-datum); het ziekenhuisverblijf komt als het ware in plaats van de nog resterende zwangerschapsduur. De herkomst en de betrouwbaarheid van deze vuistregel zijn echter onduidelijk.
Gegevens van het Project Onderzoek Prematuritas en Small for gestational age (POPS), een samenwerkingsproject waaraan werd deelgenomen door 101 kinderafdelingen in Nederland, maakten het mogelijk deze vuistregel te toetsen. In dit onderzoek zijn de perinatale, neonatale en nacontrole-gegevens verzameld van alle levendgeboren kinderen die in 1983 in Nederland zijn geboren na een zwangerschapsduur van minder dan 32 complete weken en (of) met een geboortegewicht van…
(Geen onderwerp)
Amsterdam, september 1988,
In hun artikel vermelden Pel en Verloove-Vanhorick interessante gegevens uit het Project Onderzoek Prematuritas en Small for gestational age (POPS)-onderzoek (1988;1687-8). Hieruit blijkt dat de couveuse-kinderen uit dit onderzoek nogal ‘geprotraheerd’ ontslagen worden: 50% van de kinderen gaat pas na de uitgerekende dag naar huis, 29% is 2 weken na de à terme-datum nog in het ziekenhuis. Terecht stellen auteurs dat het om een bijzondere groep couveuse-kinderen gaat (de jongsten en de kleinsten) die niet zonder meer vergelijkbaar is met de gehele groep. Het verbaast dan ook dat zij deze gegevens toch gebruiken om een voorspelling te geven voor alle vroeggeboren couveuse-kinderen.
Het is niet waar dat op de à terme-datum slechts 50% van de vroeggeboren couveuse-kinderen thuis is. Een oriënterend onderzoek naar leeftijd bij ontslag van vroeggeboren couveuse-kinderen van de afdeling Neonatologie in het Academisch Medisch Centrum, geboren in 1987 en in de eerste helft van 1988, leerde dat van de 120 kinderen die naar huis konden gaan 106 (88%) de à terme-datum nog niet bereikt hadden, nog eens 8 (7%) 2 weken na de uitgerekende dag ontslagen werden en slechts 6 (5%) langer dan 2 weken na de à terme-datum bleven. Daarbij moet nog rekening ermee worden gehouden dat ook de groep vroeggeborenen in dit onderzoek een selectie was uit de wat ziekere kinderen.
(Geen onderwerp)
Leiden, oktober 1988,
Collega De Leeuw heeft gelijk. De vuistregel moet luiden: ‘De helft van de couveuse-kinderen, geboren na een zeer korte zwangerschapsduur en (of) met een zeer laag geboortegewicht, is thuis op de oorspronkelijk uitgerekende bevallingsdatum’.
Zelfs binnen de door ons beschreven bijzondere groep couveuse-kinderen zijn nog verschillende subgroepen te onderscheiden, waarvoor de prognoses over het tijdstip van ontslag uit het ziekenhuis verschillen:
– van de 335 kinderen die geboren waren in een academisch ziekenhuis, was rond de à terme-datum 53% thuis;
– van de kinderen die geboren waren na een (veel) te korte zwangerschapsduur en die een relatief te laag geboortegewicht hadden (onder het 10e percentiel volgens Kloosterman),1 was rond de à terme-datum slechts 12% thuis; pas 17 dagen na de uitgerekende dag was de helft thuis;
– van de kinderen die na een (veel te korte) zwangerschapsduur geboren waren met een normaal geboortegewicht was op de à terme-datum 73% thuis.
De door ons gegeven vuistregel was dan ook bedoeld als globale richtlijn voor de allerkleinste pasgeborenen.
Kloosterman GJ. Over intra-uteriene groei en de intra-uteriene groeicurve. Maandschr Kindergeneeskd 1969; 37: 209-25.