Vaginisme, wiens probleem?

J. Kremer
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:945-8

Dames en Heren,

De definitie van vaginisme in de ‘Diagnostic and Statistical Manual III’ is als volgt: ‘There is a history of recurrent and persistent unvoluntary spasm of the outer third of the vagina that interferes with coitus.’1 In de psychologische en seksuologische literatuur wordt een bewuste afweerreactie tegen de coïtus, gebaseerd op relatiestoornissen, weerzin tegen de coïtus of afkeer van de coïtuspartner soms ook vaginisme genoemd.2 Volgens een feministische opvatting moet vaginisme worden gezien als een onbewuste uiting van protest tegen de egocentrische mannenseksualiteit.3

Vaginistische afweer door dyspareunie ten gevolge van een aangeboren of verkregen afwijking van de introitus vaginae wordt door sommige auteurs pseudovaginisme genoemd,4 door anderen reflectoir vaginisme.5 De benaming pseudo-vaginisme wordt ook wel gebruikt voor initiële coïtusstoornissen bij onervaren coïtuspartners,67 waarvoor echter ook de term primair reflectoir vaginisme wordt gebezigd.5 Met secundair vaginisme bedoelen sommigen een vaginistisch reactiepatroon…

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis, afd. Obstetrie en Gynaecologie, Postbus 30.001, 9700 RB Groningen.

Prof.dr.J.Kremer, gynaecoloog.

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Nijmegen, juli 1988,

In zijn klinische les vraagt collega Kremer onder meer aandacht voor somatogene oorzaken van vaginisme (1988;945-8). Hij legt de nadruk op de wenselijkheid van een zorgvuldige inspectie van de vulva en de introitus vaginae. Dit advies behoeft enige aanvulling. Uit de context van de klinische les blijkt dat met de introitus vaginae zowel het vestibulum vaginae als het hymen wordt bedoeld. Stricto sensu is de introitus vaginae echter alleen de schede-ingang die zijn begrenzing vindt in de hymenrand. Optimaal onderzoek van het vestibulum en het hymen is weliswaar geboden bij een patiënte met vaginisme, maar lang niet altijd even makkelijk realiseerbaar. Een goed onderzoek dient immers te bestaan uit adequate spreiding van de labia minora en wat belangrijker is uit spannen en tegelijkertijd omlaag trekken van de commissura(labiorum) posterior. Alleen dan is de fossa vestibuli vaginae (FVV) goed te onderzoeken. Gebeurt dit niet dan worden afwijkingen in de FVV over het hoofd gezien, terwijl juist de vestibulaire ragade en focale vulvitis vaak voorkomende oorzaken zijn van de dyspareunie en reflectoir vaginisme. De vestibulaire ragade vindt haar oorzaak in onvoldoende oprekbaarheid van de epitheelbekleding van de commissura posterior (de ‘fourchette’ in de Angelsaksische literatuur). Deze oorzaak van primaire dyspareunie is te verhelpen met een Z-plastiekje. Desensitisatiebehandeling is daarna in de regel nog nodig om het reflectoire vaginisme te verhelpen. Focale vulvitis berust op een chronische ontsteking van kliertjes in het vestibulumepitheel.

Door Woodruff en Parmley werd in 1983 deze aandoening het eerst beschreven.1 In Nederland is er een interuniversitaire multidisciplinaire werkgroep die zich met deze aandoening speciaal bezighoudt. Binnen deze werkgroep wordt er de voorkeur aan gegeven te spreken over focale vestibulodynie. De aandoening komt immers alleen in het vestibulum vaginae voor. Kenmerkend voor de aandoening is de intense pijn die de patiënt ervaart indien met een wattenstokje lokale (focale) druk wordt uitgeoefend op de plaats in het vestibulum waar de aandoening zich bevindt. Meestal is de aandoening multifocaal, betreft ze vooral het epitheel van de FVV en grenst ze vaak aan de basis van het hymen. Bij inspectie is de aandoening soms te lokaliseren door een circumscripte roodheid ter plaatse.

De ontstaanswijze van deze nog onvoldoende onderkende oorzaak van secundaire dyspareunie is onbekend. Chirurgische behandeling is vooralsnog het meest succesvol gebleken. De behandeling bestaat uit een gedeeltelijke verwijdering van het vestibulaire epitheel met het aanliggende deel van het hymen. De vagina-achterwand wordt gemobiliseerd en geadapteerd tegen de commissura posterior. Ook na deze ingreep is meestal een desensitisatiebehandeling nodig om het reflectoire vaginisme te verhelpen. Soms kan worden volstaan met het voor de patiënt paradoxale advies om te persen bij vaginale immissie. Hierdoor ontspannen de M. bulbocavernosus (sphincter cunni) en de M. levator zich. Vaginisme berust immers op spasme van beide spieren. Alleen al om die reden kan een verwijdingsplastiek waarbij alleen de M. bulbocarvernosus wordt gekliefd geen soelaas bieden.

J.M.J. Dony
Literatuur
  1. Woodruff JD, Parmley Th. Infection of the minor vestibular gland. Obstet Gynecol 1983; 62: 609-12.

  2. Peckham BM, Maki DG, Patterson JJ, Hafez GR. Focal vulvitis: a characteristic syndrome and cause of dyspareunia. Am J Obstet Gynecol 1986; 154: 855-64.

  3. Friedrich EG. Vulvar vestibulitis syndrome. J Reprod Med 1987; 32: 110-4.

Groningen, juli 1988,

De opmerkingen van collega Dony zijn een interessante aanvulling op mijn les. Het is mogelijk dat het door mij beschreven epitheeldefect bij patiënte E een vestibulaire ragade is geweest. Het lijkt mij echter niet juist in dergelijke gevallen te beginnen met chirurgische therapie (Z-plastiekje). Patiënte E is een voorbeeld dat een lokale behandeling met afdekkende zalf gecombineerd met een tijdelijk coïtus-‘verbod’ ook tot goede resultaten kan leiden.

J. Kremer

Groningen, februari 1989,

Naar aanleiding van mijn klinische les (1988;945-8) is mij een aantal keren gevraagd waar de in het artikel genoemde plastic vagina-staven verkrijgbaar zijn. Een relatief goedkoop produkt is dat van de firma Witec, Mercuriusweg 5, 9563 AZ Ter Apel; tel. 05995-1653. De diameter is 0,5 cm-4 cm, met 8 staven per set (desgewenst minder). Prijs per staaf incl. BTW ƒ 68,50.

J. Kremer