Inleiding
Atherosclerotische afwijkingen in de vorm van concentrische of excentrische vernauwingen in het arteriële vaatbed of zelfs in de vorm van volledige afsluiting met vorming van collateralen kunnen de bloed- en daarmee de zuurstofvoorziening van allerlei eindorganen ernstig bedreigen. Hoewel de ervaring heeft geleerd, dat geneesmiddelen die een ontspannend effect hebben op de musculatuur van gezonde bloedvaten geen of een averechtse (‘steal effect’) werking hebben indien de doorstromingsstoornis te wijten is aan arteriosclerose, klampen de voorstanders van de zg. vaatverwijders zich nog steeds hardnekkig aan de illusie vast, dat invloeden op andere in de wet van Poiseuille meespelende factoren, zoals…
Artikelinformatie
Aanvaard op
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1988;132:51-3
Vakgebied
(Geen onderwerp)
Tilburg, maart 1988,
Juist als men zich terecht klinisch farmacoloog noemt, een encyclopedische kennis heeft omtrent de farmacotherapie en een scherp gesneden pen, dient men voorzichtig te zijn met uitspraken. Het met behulp van een goed gevonden parabel een hele tak van wetenschap, met name de reologie, naar het rijk der fabelen sturen, is onaanvaardbaar (1988;51-3). Daar zullen toch betere argumenten voor nodig zijn. Juist daar waar de weg een flessehals toont die niet te corrigeren is, zal opvoeren van de efficiëntie van de doorvoer een nuttig instrument kunnen zijn. Eén van die instrumenten kan zijn het verminderen van het aantal botsingen tussen bloedlichaampjes. Reeds in het begin van de zeventiger jaren is aangetoond dat hemodilutie de viscositeit van het bloed kan verlagen en dat daardoor de perfusie en zuurstoftoevoer van diverse organen kunnen verbeteren.1 Dit principe is in de chirurgie veel gebruikt en nog steeds doel van onderzoek.
Verleden jaar verscheen een boek getiteld ‘Clinical hemorrheology’, waarin de auteurs een voortreffelijk overzicht geven van de huidige stand van kennis in deze wat zij noemen ‘frontier of science’.2 Zij erkennen dat de reologie in de kliniek nog steeds controversieel is, hetgeen te wijten is aan het feit dat de meeste artsen onvoldoende geschoold zijn om de plaats van deze wetenschap te bepalen in het geheel van de fysiologie en pathologie van de circulatie. Hemorrheologie kan een rol spelen bij cardiovasculaire afwijkingen, trombose, afwijkingen in het bloed, gynaecologie en verloskunde, diabetes, chirurgie en wellicht zelfs bij cognitieve stoornissen. De factoren die de reologische eigenschappen van bloed bepalen, zijn o.a. het gehalte aan fibrinogeen en immunoglobulinen en het aantal, de vervormbaarheid en de aggregatieneiging van de erytrocyten. Al deze factoren hebben weer hun invloed op de trombocytenaggregatie.3
Dat de geneesmiddelen, die heden ten dage pretenderen de hemorreologische eigenschappen van bloed in gunstige zin te beïnvloeden, inderdaad klinisch effectief zijn, is nog onvoldoende bewezen. Wij dienen ze echter minstens het voorrecht van de twijfel te geven.
Messmer K, Sunder-Plassmann. The antithrombotic effect of dextran and in clinical application for hemodilution. In: Jansz A, Kuy A van der. Plasmavervangmiddelen. Utrecht: Bohn, Scheltema & Holkema, 1976: 61-74.
Chien S, Dormany J, Eenst E, Matrai A. Applications in cardiovascular and hematological disease, diabetes, surgery and gynecology. Dordrecht: Martinus Nijhoff.
Aarts PAMM, Banga JD, Heethaar RM. De rol van hemodynamische factoren bij de hechting van bloedplaatjes aan de vaatwand. [LITREF VOLGNR="02" JAARGANG="1986" PAGINA="378-81"]Ned Tijdschr Geneeskd 1986; 130: 380.[/LITREF]
(Geen onderwerp)
Amsterdam, april 1988,
Het spijt mij, dat de heer Van der Kuy twijfelt aan de natuurwetenschappelijke grondslag van mijn stellingen. Ik heb duidelijk verwezen naar een eerder door mij geschreven artikel, waarin de wet van Poiseuille wordt aangehaald;1 deze stelt immers, dat de doorstroming evenredig is aan de vierde macht van de straal, doch alleen omgekeerd evenredig met de viscositeit, die zelfs onder extreme omstandigheden (sterke hemodilutie) slechts met enkele procenten kan worden verminderd. De vergelijking met de autoweg is dan ook geen ad hoc verzonnen parabel, maar een aanhaling van een vele jaren geleden (helaas kan ik de exacte referentie niet meer achterhalen) in de ‘Scientific American’ verschenen artikel, waarin op overtuigende wijze werd aangetoond dat het gedrag van de autostromen in de tunnels in New York voldoet aan elementaire fysische wetten voor de stroming van gassen door buizen.
Ik verwijs de ‘reologie’ dus allerminst naar het rijk der fabelen, al betwijfel ik het nut van een aparte wetenschappelijke term: een tak van wetenschap die al dertig jaar lang haar standpunten niet overtuigend aan de artsen heeft kunnen overbrengen, zal zich toch moeten beraden over haar voortbestaan. Dat duidelijke veranderingen in stroomgedrag van erytrocyten in capillairen of veneuze stroombeddingen zouden kunnen worden teweeggebracht door het veranderen van de viscositeitscoëfficiënt, is zeker niet uit te sluiten; dat dit een factor van enig klinisch belang zou zijn bij de doorstroming van door atherosclerose verstarde arteriën is een fictie.
Tot nu toe is voor geen enkel geneesmiddel, waarvoor viscositeitsverlagende eigenschappen worden geclaimd, op overtuigende wijze aangetoond dat het uit hoofde van dat mechanisme een klinisch relevante vermindering van de klachten en symptomen van perifere doorstromingsstoornissen kan veroorzaken boven wat bereikt kan worden door maandenlange intensieve loopoefeningen. De enkele angioloog van naam, die dergelijke middelen het door de heer Van der Kuy gewenste ‘voordeel van de twijfel’ heeft gegund, heeft dat dan ook niet lang volgehouden.2
Offerhaus L. Indicaties en uitwerking van vaatverwijdende middelen, in het bijzonder bij cerebrale en perifere vaatsclerose. [LITREF JAARGANG="1981" PAGINA="228-34"]Ned Tijdschr Geneeskd 1981; 125: 228-34.[/LITREF]
Coffman JD. New drug therapy in peripheral vascular disease. Med Clin North Am 1988; 72: 259-65.