De islam en de voortplanting van de mens

Perspectief
A. Sikkel
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1987;131:1626-8

De voortplanting van de mens heeft in de laatste 50 jaren als gevolg van de snelle daling van de sterfte geleid tot een explosieve groei van de wereldbevolking. Deze bevolking, die in 1974 geschat werd op 3,99 miljard, groeide tot 4,76 miljard in 1984. Bij de thans bestaande groei van 1,67 per jaar zal in 1987 de grens van 5 miljard gepasseerd worden. Volgens de Bevolkingscommissie van de Verenigde Naties zullen er, indien de huidige langzame daling van de groei. doorzet, in het jaar 2000 rond 6,1 miljard mensen de wereld bevolken. Pas tegen het einde van de 21e eeuw wordt een stabilisatie verwacht bij een wereldbevolking van 10,5 miljard mensen.

Van deze toekomstige groei zal 95 plaatsvinden in ontwikkelingslanden. De regeringen van 60 van deze landen menen dat de huidige bevolkingsgroei een ernstige belemmering is voor de gewenste nationale economische ontwikkeling. Zij streven ernaar om door bevolkingsprogramma's, die in…

Auteursinformatie

Dr.A.Sikkel, gynaecoloog, Breloftpark 30, 2201 TE Noordwijk.

Verbeteringen
Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Rotterdam, september 1987,

Naar aanleiding van het artikel van collega Sikkel (1987;1626-8) het volgende: Het advies uit de laatste alinea om met de godsdienstige leiders de dialoog over anticonceptie aan te gaan is mijns inziens onjuist. Onlangs ben ik teruggekeerd na enkele jaren als gynaecoloog te hebben gewerkt in een islamitisch land. Tijdens mijn verblijf aldaar heb ik gemerkt hoe gevoelig het onderwerp anticonceptie binnen de islam ligt. Het wordt dan ook zeker niet gewaardeerd als niet-islamieten zich in deze religieuze discussie mengen en westerse adviseurs in anticonceptieprogramma's dienen zich dan ook niet met de religieuze aspecten hiervan in te laten. Overigens worden anticonceptieprogramma's niet alleen door moslims met achterdocht beschouwd, maar zien ook niet-islamitische landen dit veelal als een verkapte methode om de westerse invloed te vergroten.

M.E. Vierhout

Noordwijk, september 1987,

In mijn artikel wordt gesproken over medewerkers aan geboortenregelingsprogramma's die een onderdeel vormen van nationale ontwikkelingsprogramma's. Door het nationale karakter wordt een deel van de vroeger bestaande, en niet altijd ongerechtvaardigde, achterdocht weggenomen. Deze programma's worden uitgevoerd door nationaal personeel, dit houdt in dat de dialoog op lokaal niveau als regel tussen moslims gevoerd zal moeten worden. Op centraal niveau laat een regering zich soms bijstaan door internationale deskundigen. Ik laat de uitdrukking ‘westers’ liever achterwege omdat deze deskundigen vaak afkomstig zijn uit ontwikkelingslanden. Zij zullen in voorkomende gevallen moeten spreken met vertegenwoordigers van het ministerie belast met godsdienstzaken.

De twee leidende internationale organisaties op dit terrein, het ‘United Nations Fund for Population Activities’ en de ‘International Planned Parenthood Federation’ hebben na de eerste internationale conferentie over islam en Family Planning (Rabat, 1971) in toenemende mate op alle niveaus de dialoog met islamitische leiders gaande gehouden. Er zijn vele aanwijzingen, de uitspraken van de Groot Moefti van Egypte wijzen daar ook op, dat deze inspanningen resultaat hebben.

Ik meen dat de negatieve ervaringen van collega Vierhout niet tot generalisatie mogen leiden. Tijdens mijn werkzaamheden voor het Bevolkingsfonds van de Verenigde Naties en de Wereldgezondheidsorganisatie (in een achttal landen met een islamitische signatuur of met een belangrijke islamitische minderheidsgroep) is mij gebleken dat een gesprek, althans met bepaalde belangrijke groeperingen binnen de islam, vaak moeilijk maar altijd mogelijk is. Men zal van zulk een gesprek echter niet moeten verwachten meteen het gelijk aan zijn kant te krijgen. Maar ook hier geldt het gezegde: ‘Point n'est besoin d'espérer pour entreprendre, ni de réussir pour persévérer’.

A. Sikkel