Collega de Wit et al. rapporteerden onlangs dat de gevoeligheid van een directe immunofluorescentie (IF)-test met monoklonale antistoffen voor de diagnostiek van Chlamydia trachomatis-urethritis een beperkte gevoeligheid van 83% had ten opzichte van de klassieke kweekmethode; de specificiteit was 98% (1985;1824-7). Terecht stelden zij dat verder onderzoek nodig is, met name bij andere groepen dan hun bezoekers van een venereologische polikiniek, aleer de directe IF-methode als volwaardig alternatief voor de kweekmethode kan worden beschouwd. Met dezelfde directe IF-test (fa. Merck) vergeleken wij de gevoeligheid en specificiteit van de directe methode ten opzichte van een kweek op met cycloheximide behandelde McCoy-cellen voor de detectie van C. trachomatis in cervixweefsel van 243 vrouwen die de polikliniek bezochten van een algemeen ziekenhuis (Diakonessenhuis, Utrecht). Bij 17 vrouwen (7,0%) werden C. trachomatis gekweekt; ten opzichte van de kweek was de gevoeligheid van de directe IF-test 70,6% en de specificiteit 99,6% indien wij, volgens de instructies van de fabrikant, het criterium voor positieve uitslag op ≥ 10 kenmerkende fluorescerende structuren per preparaat stelden. Bij verlaging van het criterium naar één of meer kenmerkende fluorescenties steeg de gevoeligheid naar 82,4% maar daalde de specificiteit naar 90,7%. Dit verlies aan specificiteit leidde tot een onacceptabele daling van de voorspellende waarde van een positieve directe IF-test (van 92,5% naar 40,3% !) bij onze groep patiënten; de voorspellende waarde van een negatieve directe IF-test werd nauwelijks beïnvloed (97,8% resp. 98,6%). De Wit et al. hanteerden ≥ 5 fluorescenties per preparaat voor een positieve directe IF-test en komen daarmee in hun populatie (met een ruim 2,5 maal hogere prevalentie van C. trachomatis-infecties) tot positief en negatief voorspellende waarden van 90,3%, resp. 96,3%. Berekend naar onze populatie zou hun criterium bij de door hen gevonden waarden voor gevoeligheid en specificiteit echter leiden tot een positief voorspellende waarde van slechts 75,3% en een negatief voorspellende waarde van 98,7%.
De waarde van de directe IF-test op C. trachomatis hangt derhalve sterk af van de te onderzoeken groep patiënten; waar relatief lage prevalenties van C. trachomatis-infecties te verwachten zijn moet het criterium van een positieve uitslag van de directe IF-test ≥ 10 fluorescenties per preparaat blijven. In dat geval kan de directe IF-test als een redelijk, maar niet volwaardig, alternatief van de kweekmethode worden beschouwd.
Wij kunnen ons vinden in de conclusies van collega Verbrugh voor wat betreft het strengere criterium (≥ 10 kenmerkende fluorescenties per preparaat) in populaties met lagere prevalenties van C. trachomatis-infecties.
(Geen onderwerp)
Oktober 1985,
Collega de Wit et al. rapporteerden onlangs dat de gevoeligheid van een directe immunofluorescentie (IF)-test met monoklonale antistoffen voor de diagnostiek van Chlamydia trachomatis-urethritis een beperkte gevoeligheid van 83% had ten opzichte van de klassieke kweekmethode; de specificiteit was 98% (1985;1824-7). Terecht stelden zij dat verder onderzoek nodig is, met name bij andere groepen dan hun bezoekers van een venereologische polikiniek, aleer de directe IF-methode als volwaardig alternatief voor de kweekmethode kan worden beschouwd. Met dezelfde directe IF-test (fa. Merck) vergeleken wij de gevoeligheid en specificiteit van de directe methode ten opzichte van een kweek op met cycloheximide behandelde McCoy-cellen voor de detectie van C. trachomatis in cervixweefsel van 243 vrouwen die de polikliniek bezochten van een algemeen ziekenhuis (Diakonessenhuis, Utrecht). Bij 17 vrouwen (7,0%) werden C. trachomatis gekweekt; ten opzichte van de kweek was de gevoeligheid van de directe IF-test 70,6% en de specificiteit 99,6% indien wij, volgens de instructies van de fabrikant, het criterium voor positieve uitslag op ≥ 10 kenmerkende fluorescerende structuren per preparaat stelden. Bij verlaging van het criterium naar één of meer kenmerkende fluorescenties steeg de gevoeligheid naar 82,4% maar daalde de specificiteit naar 90,7%. Dit verlies aan specificiteit leidde tot een onacceptabele daling van de voorspellende waarde van een positieve directe IF-test (van 92,5% naar 40,3% !) bij onze groep patiënten; de voorspellende waarde van een negatieve directe IF-test werd nauwelijks beïnvloed (97,8% resp. 98,6%). De Wit et al. hanteerden ≥ 5 fluorescenties per preparaat voor een positieve directe IF-test en komen daarmee in hun populatie (met een ruim 2,5 maal hogere prevalentie van C. trachomatis-infecties) tot positief en negatief voorspellende waarden van 90,3%, resp. 96,3%. Berekend naar onze populatie zou hun criterium bij de door hen gevonden waarden voor gevoeligheid en specificiteit echter leiden tot een positief voorspellende waarde van slechts 75,3% en een negatief voorspellende waarde van 98,7%.
De waarde van de directe IF-test op C. trachomatis hangt derhalve sterk af van de te onderzoeken groep patiënten; waar relatief lage prevalenties van C. trachomatis-infecties te verwachten zijn moet het criterium van een positieve uitslag van de directe IF-test ≥ 10 fluorescenties per preparaat blijven. In dat geval kan de directe IF-test als een redelijk, maar niet volwaardig, alternatief van de kweekmethode worden beschouwd.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, november 1985,
Wij kunnen ons vinden in de conclusies van collega Verbrugh voor wat betreft het strengere criterium (≥ 10 kenmerkende fluorescenties per preparaat) in populaties met lagere prevalenties van C. trachomatis-infecties.