Samenvatting
De zuigelingensterfte in Nederland was gedurende de 19e eeuw zeer hoog, vooral in de provincies Zuid-Holland en Zeeland (tot > 300 per 1000 levendgeborenen) en in delen van Noord-Brabant en Limburg. In Drenthe, Groningen en Friesland was de sterfte lager. Waar zeer weinig borstvoeding werd gegeven, was de zuigelingensterfte hoger (op het platteland van Zuid-Holland en Zeeland, vanaf ongeveer 1850 ook in Noord-Brabant). In het noorden van het land kregen juist veel zuigelingen borstvoeding. Het vruchtbaarheidscijfer van gehuwde vrouwen was hoog, vooral in die delen van het land waar weinig borstvoeding werd gegeven. Vanaf 1875-1880 daalde zowel het vruchtbaarheidscijfer als de zuigelingensterfte: de zogenaamde demografische transitie. Verbetering van de sociale omstandigheden met een toename van de werkgelegenheid speelde daarin een rol. Belangrijk was daarbij een toename van de verticale sociale mobiliteit: een beperking van het kindertal bood mogelijkheden voor de kinderen te stijgen op de maatschappelijke ladder.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2788-94
Reacties