Samenvatting
Bij een pasgeboren meisje met ernstige perinatale asfyxie concludeerde men dat er dermate veel cerebrale schade was ontstaan dat sprake was van medisch zinloos handelen. Op basis van hun geloofsovertuiging waren de ouders het hier niet mee eens. Er werden tweede meningen gevraagd, die medisch zinloos handelen bevestigden. Desondanks konden de ouders hier niet mee instemmen en werd een periode van gewenning overeengekomen, waarin zo nodig wel gereanimeerd zou worden. Na enkele maanden bleek er geen verandering in de houding van de ouders ten opzichte van een niet-reanimeerbeleid. Wel was duidelijk dat er geen enkele verbetering in de neurologische situatie van patiënte ontstond, terwijl zij naar ieders oordeel meer ging lijden. De besluitvorming rondom het vaststellen van een situatie met medisch zinloos handelen werd zorgvuldig opnieuw geëvalueerd. In een door de ouders aangespannen kort geding steunde de rechter de beslissing van de behandelend artsen. Om te voorkomen dat de ouders patiënte mee naar huis zouden nemen, waar zich een situatie kon voordoen waarin zij verstoken bleef van uit medisch oogpunt adequate sedatie of pijnstilling, waartoe de behandelend artsen verplicht zijn, werd in overleg met de Raad voor de Kinderbescherming een ontzetting uit de ouderlijke macht verkregen. Uiteindelijk overleed patiënte vrij plotseling door cardiorespiratoire stilstand zonder dat zich nog een situatie met reanimeren voordeed.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:2690-3
Reacties