Het is nu bijna 20 jaar geleden dat Lown en Wolf de hypothese formuleerden dat patiënten met een vergrote kans op plotselinge hartdood gekenmerkt worden door het optreden van kamerextrasystolen.1 Plotselinge hartdood bij patiënten met een coronaire aandoening zou berusten op ‘elektrische instabiliteit’, die zich in laatste instantie zou uiten als kamerfibrilleren en daarvoor als kamerextrasystolie. De auteurs maakten een onderverdeling van deze veelal asymptomatische ritmestoornissen op grond van de frequentie waarin zij voorkomen, van de manier waarop zij optreden (als paren of als salvo's) en van de onderbreking van de T-top van de voorafgaande sinusslag. Deze classificatie, later…
Artikelinformatie
Aanvaard op
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:1979-82
Vakgebied
Reacties