Inleiding
Voor bijna alle werknemers die langdurig hun werk wegens ziekte moeten verzuimen, vormt een ‘WAO-bestaan’ een schrikbeeld; niet alleen vanwege de financiële consequenties, maar tevens vanwege de emotionele en de sociale gevolgen. Zo worden contacten met vrienden en kennissen vaak minder en die met collega's verdwijnen totaal: je hoort er niet meer bij. Daarbij komt dat solliciteren vanuit de Wet Arbeidsongeschiktheid (WAO) een moeilijke opgave vormt. Werkgevers hebben over het algemeen een vooroordeel ten aanzien van sollicitanten met een WAO-uitkering: ‘Zij zullen wel vaak verzuimen’.
De werknemer die langdurig wegens ziekte verzuimt, is enerzijds onder behandeling van één of meer specialisten en anderzijds van een verzekeringsgeneeskundige. In tegenstelling tot de behandelende artsen, die zich richten op het stellen van de juiste diagnose teneinde daar een adequate therapie op af te stemmen, richt de verzekeringsgeneeskundige zich op de relatie tussen de klachten en de arbeid. Het gaat daarbij vooral om…
(Geen onderwerp)
Amsterdam, oktober 1992,
Met plezier heb ik kennis genomen van het artikel van collegae J.Harmsen-Alkema en M.Noz (1992;1920-2); het doet mij genoegen dat er steeds vaker over de verzekeringsgeneeskundige praktijk wordt geschreven. Toch heb ik ook een punt van kritiek. Het betreft hier de opmerking over gedeeltelijke werkhervatting onder toepassing van artikel 30/31 Ziektewet (ZW). De auteurs stellen dat er minder mensen die onder toepassing van deze artikelen hun werk gedeeltelijk hervatten in de WAO terechtkomen en dat gedeeltelijke werkhervatting onder toepassing van deze artikelen voorkòmt dat mensen in de WAO terechtkomen. Dit kan echter mijns inziens niet zonder meer gesteld worden.
De vraag hierbij is: waaròm is het werk niet hervat onder art. 30/31 ZW? Mijns inziens wordt er alleen hervat onder deze condities als er een reële verwachting bestaat dat de werknemer te zijner tijd zal kunnen hervatten in diens eigen werk of in een passende functie bij de eigen werkgever. Als deze verwachting er is, lijkt mij de kans om in de WAO te komen kleiner dan als deze verwachting niet aanwezig is. Er worden dus twee groepen met elkaar vergeleken die in het geheel niet vergelijkbaar zijn.
Deze opmerking houdt echter geenszins in dat ik niet voor een spoedige reïntegratie zou zijn, het tegendeel is waar.
(Geen onderwerp)
Amsterdam, november 1992,
Collega Planken stelt terecht dat het vergelijken van cliënten die wel of niet (gedeeltelijk) passend werk verrichten onder toepassing van artikel 30/31 ZW niet direct uitsluitsel geeft omtrent het effect van deze wetsartikelen op de instroom in de WAO. In ons artikel stellen wij dan ook dat het toepassen van artikel 30/31 ZW mogelijk een gunstige invloed kan hebben op de WAO-instroom. Wij worden hierin gesteund door het resultaat van een onderzoek binnen een groot industrieel bedrijf naar reïntegratie van WAO-ers.1 Daaruit bleek dat met name WAO-ers die geplaatst waren op een revalidatiewerkplaats een grote kans op reïntegratie hadden.
Gedeeltelijke en (of) passende werkhervatting onder toepassing van artikel 30/31 ZW wordt in de meeste gevallen gehanteerd als opstap naar volledige werkhervatting. Verzekeringsgeneeskundigen passen deze wetsartikelen echter tevens toe om te kijken wat de cliënt (nog) aankan. Dit kwam naar voren uit een ‘pilot’-onderzoek dat wij vorig jaar uitvoerden naar onder andere de reden van het wel of niet toepassen van artikel 30/31 ZW. De redenen van niet toepassen van art. 30/31 ZW waren onder meer: spontane werkhervatting, prognose ten aanzien van het verdere infauste arbeidsleven, geen (tijdelijke) passende functie bij de eigen werkgever en onduidelijkheid omtrent belastbaarheid. Met andere woorden: werkhervatting onder toepassing van artikel 30/31 ZW was niet nodig, was niet aan de orde, of was eventueel aan de orde geweest ware het niet dat de werkgever geen passende functie kon aanbieden of dat de belastbaarheid te onduidelijk was.
Gezien het geringe aantal cliënten dat in dit onderzoek was opgenomen, kan geen uitspraak gedaan worden over de mate waarin deze redenen voorkomen. Wel kan gesteld worden dat cliënten die wel of niet het werk onder toepassing van artikel 30/31 ZW hervatten weliswaar niet geheel maar toch ten dele vergelijkbaar zijn. Juist voor de groep cliënten voor wie de belastbaarheid niet voldoende duidelijk is, kan samenwerking tussen behandelend arts en verzekeringsgeneeskundige een bijdrage leveren aan een spoedige reïntegratie.
Lenshoek, DE, Boer S de, Hellinga P. Ziekteduur en werkhervatting. Tijdschrift voor Verzekeringsgeneeskunde 1989; 27: 6-10.