Samenvatting
Doel
Vaststellen of er een verband is tussen enerzijds het type tumorexcisie bij patiënten met een huidmelanoom en de aanwezigheid van tumorcellen in het re-excisiepreparaat en anderzijds de totale en de ziektevrije overleving.
Opzet
Prospectief en descriptief.
Methode
In de periode augustus 1993-augustus 2004 diagnosticeerden wij bij 471 patiënten, al dan niet na een partiële excisie van een gepigmenteerde huidafwijking, een melanoom in klinisch stadium I/II. Deze patiënten ondergingen een re-excisie en een schildwachtklierprocedure in het VU Medisch Centrum te Amsterdam. Alle patiënten werden prospectief gevolgd; de gemiddelde follow-up was meer dan 5 jaar. De patiënten werden op twee manieren gegroepeerd: (a) naar het type primaire excisie (radicale excisie, krap-radicale excisie, niet-radicale excisie en stans- of incisiebiopsie) en (b) naar de aan- of afwezigheid van tumorcellen in het re-excisiepreparaat. De overleving werd geanalyseerd met behulp van het cox-regressiemodel, waarbij gecorrigeerd werd voor de 8 bekende belangrijkste determinanten van het melanoom.
Resultaten
Van de 471 patiënten was de primaire excisie radicaal bij 279, krap-radicaal bij 109 en niet-radicaal bij 52 patiënten; 31 patiënten ondergingen een stans- of incisiebiopsie. Er ondergingen 441 van de 471 patiënten een re-excisie en bij 41 van deze patiënten werden er tumorcellen gevonden in het re-excisiepreparaat. Zowel het type diagnostische biopsie als de aanwezigheid van tumorcellen in het re-excisiepreparaat had geen negatieve samenhang met de ziektevrije en de totale overleving van melanoompatiënten.
Conclusies
Niet-radicale diagnostische biopsieën hielden geen negatief verband met de ziektevrije en de totale overleving van melanoompatiënten.
Ned Tijdschr Geneeskd. 2008;152:2288-93
Reacties