Samenvatting
Ziekenfondsen beschikken over een groot aantal gegevens van individuele hulpverleners en van instellingen, die inzicht in aard en omvang van de zorgverlening geven. Van 11 KNO-maatschappen uit twee ziekenfondsregio's werden de aantallen opnemingen, verpleegdagen, klinische en poliklinische verrichtingen en van 3 verschillende verrichtingen uit 1986 zowel per 100 verwijskaarten als per 1000 adherente verzekerden met elkaar vergeleken. Deze ruwe gegevens werden gecorrigeerd voor het percentage 65-plussers, het percentage vrouwen en het verwijsgedrag van de huisarts in de groep behandelde patiënten en voor de grootte van de maatschap. De verschillen tussen de maatschap met het grootste en die met het kleinste aantal verrichtingen bedroegen een factor 2,9 (opnemingen per 1000 adherente verzekerden) tot 6,7 (septumcorrecties per 1000 adherente verzekerden). Na invoering van de onafhankelijke variabelen bleven er nog aanzienlijke verschillen bestaan, met als kleinste factor 1,8 (gehoorverbeterende operaties per 1000 adherente verzekerden) en als grootste 5,6 (poliklinische verrichtingen per 1000 adherente verzekerden). Er bleek nauwelijks verschil te zijn tussen een verrichting met een verondersteld nauwkeurig omschreven indicatiegebied en 2 verrichtingen met een onduidelijk indicatieterrein. Aangegeven wordt dat nader onderzoek op het niveau van individuele patiënten nodig is om de oorzaken van deze verschillen op te sporen.
Reacties