artikel
Door stoornissen in de motoriek en balans hebben patiënten met de ziekte van Parkinson een grotere kans om te vallen en een heup te breken. Taggart en Crawford stelden zich de vraag of osteoporose het risico van een heupfractuur bij deze patiënten vergroot.1 Zij onderzochten hiertoe de botdichtheid bij 29 vrouwen (gemiddelde leeftijd: 77 jaar) en 26 mannen (gemiddelde leeftijd: 74 jaar) met de ziekte van Parkinson en vergeleken de resultaten met die welke werden gevonden bij hetzelfde aantal gezonde vrouwen en mannen van dezelfde leeftijd. De botdichtheid werd gemeten met behulp van ‘dualenergy X-ray’-absorptiometrie op het niveau van de lumbale wervelkolom, de heup en de dijbeenhals. De onderzoeksgroep werd gedurende 2 jaar gevolgd. Van de mannelijke patiënten had 8 ooit een fractuur gehad en van de vrouwelijke patiënten 38.
Tijdens de onderzoeksperiode ontstonden 6 fracturen bij de patiënten en geen enkele fractuur bij de controlegroep. De botdichtheid van de patiënten met de ziekte van Parkinson was zowel bij de mannen als bij de vrouwen lager dan bij de gezonde controlegroep. De botdichtheid van de heup lag 10 lager (p = 0,014; 95-betrouwbaarheidsinterval (95-BI): -0,13 tot -0,02) en van de dijbeenhals 12 lager (p
De auteurs concluderen dat de verlaagde botdichtheid van heup en dijbeenhals bij patiënten met de ziekte van Parkinson de kans op het ontstaan van heupfracturen bij deze patiënten vergroot. Zij zijn van mening dat door de neuromusculaire functiestoornissen met bewegingsarmoede vooral de botdichtheid van heup en dijbeenhals vermindert en in mindere mate die van de lumbale wervelkolom. Zij adviseren bij patiënten die nog in een vroeg stadium van de ziekte van Parkinson verkeren extra aandacht te besteden aan oefeningen met belasting van de benen. Onduidelijk blijft of oefentherapie osteoporose kan voorkómen en of medicatie ter preventie van osteoporose tot een daling van het aantal fracturen zal leiden bij patiënten met de ziekte van Parkinson.
Reacties