Veranderende gevoeligheid van Escherichia coli voor antibiotica in de bevolking

Onderzoek
J.E. Degener
I.M.S. van Hooft
W.A.H.J. van Stiphout
R. Luchmun
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 1990;134:2296-9
Abstract

Samenvatting

In de periode 1978-1980 en in 1987 werd bij respectievelijk 624 en 154 personen in de open bevolking van Zoetermeer onderzoek verricht naar de antimicrobiële gevoeligheid van faecale Escherichia coli. In het onderzoek werden alleen de gegevens geëvalueerd van personen bij wie E. coli in de faeces gevonden werd. In de periode 1978-1980 waren dit 577 personen en in 1987 125 personen. De frequentie van personen met voor tetracycline resistente E. coli bleek afgnomen van 42 tot 20 (p < 0,001). De frequentie van personen bij wie meer dan 50 van de E. coli-flora in de darm resistent is, bleek te zijn afgenomen voor tetracyclineresistentie van 12 tot 6 (p < 0,05), maar te zijn toegenomen voor ampicillineresistentie van 5 tot 11 (p < 0,01).

De frequentie van antimicrobiële resistentie in de open bevolking blijkt in enkele jaren aanzienlijke verschuivingen te zien te kunnen geven. Tot nu toe ontbreken voldoende gegevens om een verband te kunnen leggen met het antibioticumgebruik. Nader onderzoek naar de invloed van een antibioticumbeleid in de open bevolking is noodzakelijk.

Auteursinformatie

Academisch Ziekenhuis Rotterdam-Dijkzigt, Bacteriologisch Laboratorium, Rotterdam.

Dr.J.E.Degener, medisch microbioloog (thans: Laboratorium voor de Volksgezondheid in Friesland, afd. Medische Microbiologie, Postbus 21020, 8900 JA Leeuwarden); R.Luchmun, co-assistent.

Erasmus Universiteit, Instituut voor Epidemiologie en Biostatistiek, Rotterdam.

Drs.I.M.S.van Hooft en dr.W.A.H.J.van Stiphout, klinisch epidemiologen.

Contact dr.J.E.Degener

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

Maastricht, december 1990,

Met genoegen hebben wij het artikel van Degener et al. gelezen (1990;2296-9). Gaarne zouden wij enkele aanvullende opmerkingen maken.

In ongeveer dezelfde periode (december 1988 tot maart 1989) werd een vergelijkbaar onderzoek gedaan onder 172 studenten van de Rijksuniversiteit Limburg te Maastricht, waarin de gevoeligheid van Escherichia coli voor antibiotica bestudeerd werd.1 De door Degener et al. beschreven significante daling van het aantal faecesmonsters met een voor tetracycline overwegend resistente E. coli-flora van 12&percnt; naar 6&percnt; in Zoetermeer lijkt niet overeen te komen met de resultaten van het onderzoek in Zuid-Limburg, waar 11&percnt; van de faecesmonsters een voor tetracycline overwegend resistente flora had. Ook de percentages van de faecesmonsters met een voor sulfamethoxazol overwegend resistente flora verschillen danig; 21&percnt; in Zoetermeer tegen 37&percnt; in Zuid-Limburg.

De resultaten van de onderzoeken in twee regio's in Nederland suggereren dat er, afhankelijk van het antibioticum, binnen Nederland (grote) verschillen in extramurale antibioticagevoeligheid zijn, welke mogelijk samenhangen met regionale verschillen in antibioticagebruik. Het lijkt er steeds meer op dat bacteriële resistentie in de extramurale, open bevolking een dynamische factor is, die door veel factoren, waaronder antibioticagebruik, bepaald wordt. Een beter antibioticumbeleid is daarom essentieel. Inzicht in de bacteriële gevoeligheid in verschillende regio's in Nederland is onzes inziens een voorwaarde om een optimaal antibioticumbeleid te formuleren. Wij onderschrijven de voorstellen die Degener et al. in hun artikel geven dan ook volledig.

M. Bonten
E. Stobberingh
Literatuur
  1. Bonten M, Stobberingh E, Philips J, Houben A. High prevalence of antibiotic resistant Escherichia coli in faecal samples of students in the south-east of The Netherlands. J Antimicrob Chemother 1990: 26; 585-92.

Leeuwarden, 11 januari 1991,

Wij danken de collegae Bonten en Stobberingh voor hun aanvullend commentaar. Met het onderzoek in Zoetermeer is aangetoond dat bij 2 metingen van de incidentie van bacteriële resistentie in de bevolking en met een tussenliggende periode van ongeveer 10 jaar een verschil wordt gevonden. Omdat het onderzoek tijdens de 2 metingen slechts de weergave van het moment geeft, kan niets worden geconcludeerd over de achtergronden. Ook mag de conclusie nog niet worden getrokken dat, gelet op de bevindingen van Bonten et al., de situatie in de Randstad verschillend is van die in Zuid-Limburg. Om dergelijke conclusies wel te kunnen trekken, dienen frequenter en op meer plaatsen in Nederland metingen te worden verricht. Pas dan kunnen ontwikkelingen zichtbaar worden. Bovendien kan men zich afvragen of studenten van de Universiteit van Maastricht representatief zijn voor de gehele bevolking in ZuidLimburg. De vergelijkbaarheid met een doorsnee-bevolkingsgroep van elders wordt daardoor des te meer bemoeilijkt.

Conform onze aanbeveling zou een betrouwbare registratie van de extra- en intramurale antibioticaconsumptie het verband met de omvang van resistentie kunnen aantonen.

J.E. Degener
I.M.S. van Hooft
W.A.H.J. van Stiphout
R. Luchmun