Samenvatting
Doel
Beschrijven van de incidentie en de prognostische betekenis van foetale ventriculomegalie bij een zwangerschapsduur van 18-23 weken in Noordoost-Nederland in de periode 2002-2010.
Opzet
Retrospectief cohortonderzoek.
Methode
Uit de database van het Universitair Medisch Centrum in Groningen selecteerden we alle eenlingzwangerschappen waarbij ventriculomegalie was vastgesteld bij een zwangerschapsduur van 18-23 weken.
Resultaten
In 2002 werd ventriculomegalie prenataal vastgesteld bij 1:7000 foetussen; de incidentie nam toe tot 1:1750 in 2010. Bij 33 (51%) van de 65 aangedane foetussen werd een bijkomende ernstige lichamelijke afwijking gevonden, bij 5 (8%) een subtiele echoafwijking en bij 8 (12%) een chromosoomafwijking. Bij geassocieerde ventriculomegalie koos 47% van de ouders voor zwangerschapsafbreking. Bij foetussen met geïsoleerde geringe ventriculomegalie (10-12 mm) werd 1 van de 19 zwangerschappen afgebroken; in de groep met een grotere ventrikelverwijding van 13-14 mm werd deze beslissing bij 5 van de 8 zwangerschappen gemaakt. Alle gecontinueerde zwangerschappen van foetussen met geïsoleerde ventriculomegalie resulteerden in de geboorte van een levend kind. Geïsoleerde ventriculomegalie kwam relatief vaker voor bij mannelijke foetussen.
Conclusie
De introductie van het structureel echoscopisch onderzoek heeft geleid tot een toename van de incidentie van foetale ventriculomegalie. De mate van ventrikelverwijding, het geslacht en de aan- of afwezigheid van bijkomende afwijkingen zijn sterk bepalend voor de uitkomst van de zwangerschap. Standaardisatie van de meting van de ventrikelwijdte, registratie van de bipariëtale diameter en het foetale geslacht, systematisch lichamelijk onderzoek en karyotypering zijn hierbij van belang.
Numerieke analyse ventriculomegalie-onderzoek
De auteurs schrijven: “Er waren meer mannelijke dan vrouwelijke foetussen met ventriculomegalie; de man: vrouw-ratio was 1:4.” Dit is een contradictio in terminis. De man:vrouw verhouding is (21+13):(6+20)=34:26≈7:5 als we de groep met lichte geassocieerde afwijkingen niet meetellen. De auteurs melden: “Van 5 foetussen was het geslacht onduidelijk (n = 1) of onbekend (n = 4).” Als we dit meerekenen betekent dat de man vrouw verhouding in de hele groep niet zeker is en kan variëren van (21+13+4): (6+20)=38:26≈3:2 tot (21+13):(6+20+4)=34:30≈7:5. In de groep van de geïsoleerde ventriculomegalie is de man:vrouwverhouding =21:6≈3:1.Dit is het minst afwijkende getal van de reciproke waarde van 1:4.Mogelijk is dit wat de auteurs bedoelen.
Er wordt vermeld “In de groep foetussen met geïsoleerde ventriculomegalie waren 21 (78%) van de 27 foetussen mannelijk en in de groep met gerelateerde afwijkingen waren dit er 13 (40%) van de 33 (Pearsons χ2 = 12,3; p < 0,001).Deze zin geeft aanleiding tot 2 opmerkingen:
De auteurs schrijven “Een belangrijke observatie in onze studie was dat er een risico van 40% was op een chromosoomafwijking wanneer ventriculomegalie gepaard ging met een subtiele anatomische afwijking …” De observatie van de auteurs is gebaseerd op slechts 5 waarnemingen. Het 95%betrouwbaarheidsinterval is 5%- 85%. Als bij de kleinst mogelijke verandering van de gegevens het resultaat aanzienlijk verandert spreekt men in de numerieke analyse van een instabiel resultaat. Als er 1 chromosoomafwijking minder was gerapporteerd zakt de ondergrens naar 0,5% van het betrouwbaarheidsinterval en dat komt over een met het normale postnatale risico. (1) Dit is dus geen stabiel resultaat.
Artruro Knol, huisarts, np
Analyse data prenataal vastgestelde ventriculomegalie (auteurs)
Dr Knol signaleert terecht dat bij de man-vrouw ratio de getallen in ons artikel per ongeluk verwisseld zijn; in de groep met geïsoleerde ventriculomegalie was de man-vrouw ratio 4:1 of om nog preciezer te zijn 3.5 : 1.0. Ook in het volgende onderdeel is een afrondingsfout gemaakt; de gemeten waarde van 39.39 had afgerond moeten worden naar 39% en niet naar 40%. Wat betreft de stabiliteit van de resultaten wordt in de discussie benadrukt dat de conclusies gebaseerd zijn op een relatief kleine onderzoeksgroep. Ook wij vinden het van belang om de frequenties en de gevonden associaties te bevestigen aan de hand van prospectief onderzoek. Dit onderzoek is met een subsidie van ZonMw in september 2011 gestart.
Dr Rosalinde Snijders