Samenvatting
Doel
Nagaan hoeveel tijd verstrijkt tussen het stellen van de diagnose ‘inflammatoire darmziekte’ (IBD) en de diagnose ‘colorectaal carcinoom’ (CRC) en vervolgens evalueren hoeveel patiënten een CRC kregen vóórdat men volgens de richtlijnen met surveillance zou moeten beginnen.
Opzet
Retrospectief, beschrijvend.
Methoden
Het landelijk geautomatiseerd pathologisch gegevensbestand PALGA werd geraadpleegd om patiënten te identificeren met een met IBD samenhangend CRC in 7 Nederlandse universitair-medische centra tussen januari 1990 en juni 2006. De gegevens werden ontleend aan patiëntenstatussen. Wij berekenden de tijdsintervallen tussen de manifestatie van IBD en CRC in maanden en vergeleken deze met de aanbevolen tijdsintervallen voor het begin van de surveillance volgens de richtlijnen, namelijk 8-10 jaar na het stellen van de diagnose bij een pancolitis, en na 15-20 jaar bij een linkszijdige colitis.
Resultaten
Er werden 149 patiënten met de bevestigde diagnosen ‘IBD’ en ‘CRC’ geïdentificeerd (colitis ulcerosa: n = 89; ziekte van Crohn: n = 59; niet-classificeerbare colitis: n = 1). Als de diagnose ‘IBD’ als het begin van de ziekte werd beschouwd, kreeg 22% van de patiënten CRC vóór de aanbevolen startpunten van surveillance van 8 of 15 jaar. Dit bedroeg 28% als de surveillance 10 of 20 jaar na de diagnose zou beginnen. Als de eerste symptomen van IBD als het begin van de ziekte werden beschouwd, dan zou 17-22% van de patiënten zich vóór het begin van de surveillance met CRC presenteren.
Conclusies
Deze resultaten tonen aan dat CRC bij een aanzienlijk aantal IBD-patiënten (17-28%) niet of later zou worden gesteld dan nodig is als de richtlijnen voor colonoscopische surveillance strikt gevolgd worden.
Reacties