In Trombose en trombopenie na covid-19-vaccinatie in het NTvG wordt een van de eerste casussen van ‘vaccine-induced immune thrombotic trombocytopenia’ (VITT) in Nederland beschreven. Bij deze patiënte ontstond VITT 12 dagen nadat zij was gevaccineerd tegen covid-19 met het AstraZeneca-vaccin. Wat weten we inmiddels van deze bijwerking?
artikel
De casus betreft een 63-jarige vrouw die de SEH bezocht met niet-specifieke buikklachten die aanvankelijk werden geduid als passend bij obstipatie. De aanwezige trombocytopenie werd niet als ‘activerend’ gegeven beschouwd. Een dag later kwam patiënte opnieuw op de SEH, ditmaal ook met cognitieve klachten. Het trombocytenaantal was verder gedaald, van 103 naar 77 x 109/l. Bij navraag bleek dat patiënte 12 dagen geleden was gevaccineerd tegen covid-19 met het AstraZeneca-vaccin. Bij CT-onderzoek werden cerebrale veneuze sinustrombose en trombose van de V. renalis en V. adrenalis gezien. De werkdiagnose ‘vaccine-induced immune thrombotic trombocytopenia’ (VITT) werd gesteld. Na behandeling met immuunglobulines en een niet-heparineachtig anticoagulans verbeterden de cognitieve klachten en steeg het trombocytenaantal. De diagnose werd later bevestigd met behulp van ‘heparin-induced thrombocytopenia’(HIT)-diagnostiek.
In dit artikel laat ik een aantal zaken de revue passeren. Wat is de casusdefinitie van VITT? Wat weten we inmiddels van de incidentie van deze bijwerking? Zijn er risicogroepen te onderscheiden? En wat is het beleid?
Casusdefinitie
De diagnose ‘VITT’ (dat wil zeggen: trombocytopenie door vorming van antistoffen tegen plaatjesfactor 4 (PF4) van de trombocyt) kan met zekerheid worden gesteld als de uitslag van de zogenoemde HIT-confirmatietest positief is (zie info). Bij alle 5 patiënten uit Noorwegen en alle 11 patiënten uit Duitsland en Oostenrijk was de uitslag van deze test positief.1,2 Bij 21 van de 23 Britse patiënten met een kenmerkend klinisch beeld was dit eveneens het geval.3 In tabel 1 zijn de kenmerken van deze 39 patiënten weergegeven. Overigens is het aannemelijk dat bij de vaststelling van een ‘nieuw ziektebeeld’, zoals VITT, sprake is van een diagnostische cirkelredenering: casussen van patiënten met een positieve uitslag van de HIT-confirmatietest worden wel gerapporteerd, terwijl casussen van patiënten die trombose én trombocytopenie hebben, maar bij wie de uitslag van de HIT-confirmatietest negatief is, niet gerapporteerd worden.
Is er ook sprake van VITT als trombose én trombocytopenie optreden binnen 28 dagen na vaccinatie, maar de uitslag van de HIT-confirmatietest negatief is? Of als trombose optreedt op een ongebruikelijke plaats, zoals in de hersenen of in het splanchnische gebied, maar er geen evidente trombocytopenie is? Deze vragen zijn niet eenvoudig te beantwoorden. Er moet namelijk rekening gehouden worden met de achtergrondincidentie van trombo-embolische aandoeningen. Veneuze trombose en longembolie zijn geen zeldzame aandoeningen, met een incidentie van 1-2 per 1000 personen per jaar. Ruim 10% van de patiënten met een acute veneuze trombo-embolie heeft een trombocytopenie op het moment van de diagnose.4 De trombocytopenie kan veroorzaakt worden door bijvoorbeeld chemotherapie of een onderliggende aandoening, zoals een maligniteit of reeds tevoren bestaande immuun trombocytopenische purpura. Bij patiënten met uitgebreide trombosevorming kan sprake zijn van een zogenoemde verbruikstrombocytopenie. Cerebrale sinustrombose en splanchnicustrombose zijn veel zeldzamer, met een incidentie van respectievelijk 1,3 per 100.000 personen per jaar (bij vrouwen van 31-51 jaar: 2,8 per 100.000 per jaar) en ongeveer 3 per 100.000 personen per jaar.5,6 Zonder positieve uitslag van de HIT-confirmatietest kan een oorzakelijk verband tussen vaccinatie en een trombo-embolische aandoening niet met zekerheid worden vastgesteld.
Incidentie
Bijwerkingencentrum Lareb publiceerde onlangs een rapport met daarin een gedetailleerde beschrijving van de eerste 9 casussen van patiënten bij wie de diagnose ‘VITT’ werd vermoed of was bevestigd, waaronder ook de casus van de patiënte die elders in het NTvG wordt beschreven. Het betrof 8 vrouwen van 23-63 jaar en 1 man van 56 jaar. Bij 3 patiënten was de diagnose ‘VITT’ bevestigd met HIT-diagnostiek; bij de andere patiënten was de testuitslag negatief (n = 3) of onbekend (n = 2), of was geen HIT-diagnostiek verricht (n = 2). Gebaseerd op deze 9 patiënten (tot 14 april 2021) en 989.187 vaccinaties (tot 11 april 2021) trad VITT op bij de 0,91 (95%-BI: 0,48-1,73) per 100.000 vaccinaties.7 Uit een recente update op de website (tot 26 april 2021) blijkt dat dit getal is gestegen tot 12. Recentelijk is VITT ook beschreven bij 15 patiënten die gevaccineerd waren met het Janssen-vaccin in de Verenigde Staten (0,22 per 100.000 vaccinaties).8 Bij ten minste een van hen berustte het pathofysiologische mechanisme eveneens op de vorming van antistoffen tegen PF4 met trombocytenactivatie.8
Risicogroepen
Een belangrijke vraag is of bepaalde groepen een hoger risico hebben op het ontwikkelen van VITT. Jonge vrouwen lijken gepredisponeerd te zijn voor VITT, maar de aandoening komt ook voor bij mannen en ouderen (zie tabel 1). Uit de gegevens van het Europees Geneesmiddelen Agentschap blijkt dat mensen van 18-59 jaar een verhoogd risico hebben op VITT, met name voor cerebrale sinustrombose en splanchnicustrombose.9 Deze risicoschattingen zijn echter niet gestratificeerd voor geslacht, waardoor het beeld vertekend kan zijn.
Beleid
Inmiddels is er een multidisciplinaire leidraad gepubliceerd voor de diagnostiek en behandeling van VITT.10 Het Nederlands Huisartsen Genootschap heeft die leidraad vertaald naar een handzaam advies voor de eerste lijn.11
Eerste lijn Bij patiënten die zich binnen 4-28 dagen na vaccinatie tegen covid-19 presenteren met een of meerdere van de in tabel 2 genoemde klachten moet de huisarts (of andere zorgverlener) alert zijn op de ontwikkeling van trombocytopenie en trombose. Deze patiënten moeten direct beoordeeld worden. Het te volgen beleid is afhankelijk van het klinisch beeld en de ernst van de situatie. Patiënten met een hoge klinische verdenking op trombose of een bloeding en patiënten bij wie een ernstige aandoening wordt vermoed moeten direct naar de tweede lijn worden verwezen. Bij patiënten met klinisch bevestigde hematomen, petechiën van de huid of aanhoudende of spontane bloedingen moet de huisarts dezelfde dag nog het trombocytenaantal bepalen of laagdrempelig overleggen met een expert uit de tweede lijn (internist-vasculair geneeskundige of internist-hematoloog). Bij patiënten bij wie diepveneuze trombose wordt vermoed moet geen laagmoleculaire heparine worden toegediend in afwachting van de uitslag van het echografisch onderzoek.
Tweede lijn In de tweede lijn moet bij patiënten die 4-28 dagen na vaccinatie tegen covid-19 een trombocytopenie (trombocytenaantal < 150 x 109/l) ontwikkelen onmiddellijk bloed worden afgenomen voor HIT-diagnostiek via Sanquin, alvorens de patiënt te behandelen (figuur).
Conclusie
‘Vaccine-induced immune thrombotic trombocytopenia’ (VITT) is een extreem zeldzame, maar potentieel ernstige aandoening die kan optreden na vaccinatie met AstraZeneca- en het Janssen-vaccin tegen covid-19. De grote voordelen van bescherming tegen covid-19 en een ernstig beloop ervan moeten afgewogen worden tegen het uiterst lage risico op VITT, de risico’s van het uitstellen van vaccinatie en de beschikbaarheid van andere vaccins.12 Alertheid, snelle herkenning en adequate behandeling verbeteren waarschijnlijk de prognose van patiënten met VITT.
Literatuur
Greinachter A, Thiele T, Warkentin TE, Wiesser K, Kyrle PA, Eichinger S. Thrombotic thrombocytopenia after ChAdOx1 nCov-19 vaccination. N Engl J Med. 9 april 2021 (epub). doi:10.1056/NEJMoa2104840. Medline
Schultz NH, Sørvoll IH, Michelsen AE, et al. Thrombosis and thrombocytopenia after ChAdOx1 nCoV-19 vaccination. N Eng J Med. 9 april 2021. doi:10.1056/NEJMoa2104882. Medline
Scully M, Singh D, Lown R, et al. Pathologic antibodies to platelet factor 4 after ChAdOx1 nCoV-19 vaccination. N Engl J Med. 16 april 2021 (epub). doi:10.1056/NEJMoa2105385. Medline
Ageno W, Haas S, Weitz JI, et al; GARFIELD-VTE investigators. Characteristics and management of patients with venous thromboembolism: the GARFIELD-VTE Registry. Thromb Haemost. 2019;119:319-27. doi:10.1055/s-0038-1676611. Medline
Coutinho JM, Zuurbier SM, Aramideh M, Stam J. The incidence of cerebral venous thrombosis: a cross-sectional study. Stroke. 2012;43:3375-7. doi:10.1161/STROKEAHA.112.671453. Medline
Ageno W, Dentali F, Pomero F, et al. Incidence rates and case fatality rates of portal vein thrombosis and Budd-Chiari Syndrome. Thromb Haemost. 2017;117:794-800. doi:10.1160/TH16-10-0781. Medline
Lareb Bijwerkingencentrum. Overview of thrombo-embolic events with COVID-19 vaccines. 26 april 2021.
Muir KL, Kallam A, Koepsell SA, Gundabolu K. Thrombotic thrombocytopenia after Ad26.COV2.S vaccination. N Engl J Med. 14 april 2021 (epub). doi:10.1056/NEJMc2105869. Medline
Signal assessment report on embolic and thrombotic events (SMQ) with COVID-19 Vaccine (ChAdOx1-S [recombinant]) – COVID-19 Vaccine AstraZeneca (Other viral vaccines). Amsterdam: European Medicines Agency; 2021.
Kruip MJHA, Eikenboom HCJ, Klok FA, et al. Leidraad Diagnostiek en behandeling van patiënten met trombocytopenie met of zonder trombose na COVID-19 vaccinatie. Utrecht: Nederlandse Internisten Vereniging; 2021.
Trombose en/of trombocytopenie na toediening COVID-19-vaccin. Utrecht: Nederlands Huisartsen Genootschap; 2021.
Maas DPMSM, Kramers C, Smit HJCA, Middeldorp S, Helsloot I. Prikpauze AstraZeneca proportioneel? Ned Tijdschr Geneeskd. 2021;165:D6065 Medline.
Reacties