Samenvatting
Bij 95 kinderen die tot driemaal toe onvoldoende reageerden bij de gehoorscreening volgens de methode Ewing is nagegaan hoe screening en interventie op elkaar aansloten en welke de diagnostische bevindingen en eventuele therapeutische ingrepen waren tijdens na-onderzoek gedurende één jaar. De belangrijkste conclusies zijn: (a) Vrijwel alle ouders bezoeken kort na de screening het spreekuur van de huisarts. (b) Driekwart van de kinderen komt bij een KNO-arts terecht als vervolg op de screening; daar worden bij een meerderheid middenoorafwijkingen vastgesteld. (c) Van de helft van de kinderen die bij de KNO-arts komen wordt daarna het gehoor opnieuw getest, bij de andere helft gebeurt dit niet. (d) Wegens het opvallende verschil in interventiepatroon doet de auteur aanbevelingen voor het ontwikkelen van een duidelijk handelingspatroon.
Reacties