Samenvatting
Doel
Nagaan of er verschillen waren in aantal en aard van de tuchtklachten, klagers en aangeklaagden en uitspraken vóór en na de inwerkingtreding van de Wet BIG eind 1997.
Opzet
Descriptief, retrospectief.
Methode
Alle 4980 uitspraken van de tuchtcolleges in eerste aanleg van 1995-1997 (vóór de Wet BIG) en 1999-2001 (na de Wet BIG) en de bijbehorende beroepszaken van artsen, tandartsen, apothekers en verloskundigen werden onderzocht. Bestudeerd werden: jaar van de uitspraak, aantal en aard van de klachten, soort klagers, categorieën aangeklaagde beroepsbeoefenaren, aard van de uitspraken en het aantal beroepszaken.
Resultaten
In de eerste periode werden 2453 tuchtklachten behandeld, in de tweede 2527. De meeste klachten waren tegen artsen gericht (beide perioden 92). Het aantal gegrond verklaarde klachten daalde van 19 naar 15 (p < 0,001). In beide perioden betrof ongeveer de helft van de klachten ‘geen of onvoldoende zorg’ of ‘onjuiste behandeling’, was de waarschuwing de meest opgelegde maatregel en werd tegen bijna eenderde van de uitspraken beroep aangetekend. Het aantal door de inspecteur ingediende klachten daalde van 47 naar 19.
Conclusie
De Wet BIG leidde op belangrijke punten niet tot een verbetering van de tuchtrechtspraak. De daling van het aantal gegrond verklaarde klachten kan samenhangen met de door de Wet BIG veranderde samenstelling van de tuchtcolleges (meer juristen en minder beroepsgenoten). Voorlichting aan burgers over het tuchtrecht en andere klachtmogelijkheden kan bijdragen aan meer terechte klachten en dus meer gegrondverklaringen. Een nadere verduidelijking van de taak en de verantwoordelijkheid van de Inspectie voor de Gezondheidszorg in tuchtzaken is gewenst.
Reacties