Toenemend aantal voorschriften voor methylfenidaat in huisartspraktijken in Noordoost-Nederland, 1998-2003

Onderzoek
G.A. Donker
F. Groenhof
W.J. van der Veen
Citeer dit artikel als
Ned Tijdschr Geneeskd. 2005;149:1742-7
Abstract

Samenvatting

Doel

Inzicht verkrijgen in de frequentie en indicatie van het voorschrijven van methylfenidaat in huisartspraktijken in Noordoost-Nederland.

Opzet

Descriptief.

Methode

Er werden gegevens over de jaren 1998-2003 gebruikt die afkomstig waren van de 6 huisartspraktijken (17 huisartsen, circa 30.000 patiënten) die waren aangesloten bij het Registratienetwerk Groningen in het noordoosten van het land. Berekend werd het aantal (nieuwe) patiënten met methylfenidaatprescriptie per leeftijdsgroep per 1000 persoonsjaren per kalenderjaar. Ook werd onderzocht voor welke indicatie het middel was voorgeschreven en of patiënten voor die indicatie naar een specialist waren verwezen.

Resultaten

Het aantal nieuwe gebruikers per 1000 persoonsjaren was ruim verdubbeld: van 17 in 1999 naar 42 in 2003. De meeste nieuwe gebruikers, in alle onderzochte jaren, waren in de leeftijdscategorie 5-9 jaar. Het totale aantal gebruikers per 1000 persoonsjaren was verdrievoudigd (jongens: 1,8 in 1998 en 6,2 in 2003; meisjes: 0,5 in 1998 en 0,8 in 2003). De prevalentie was bij jongens het 3- tot 8-voudige van die bij meisjes en nam sterker toe. Bij de leeftijdsgroepen 1-59 jaar was aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis (ADHD) de meest voorkomende indicatie (55), bij de groep C 60 jaar waren het vooral somatische aandoeningen in de palliatieve fase. Ruim de helft (57) van de 140 nieuwe patiënten was in het jaar vóór noch in het jaar na het starten met methylfenidaat naar een specialist verwezen.

Ned Tijdschr Geneeskd 2005;149:1742-7

Auteursinformatie

Universitair Medisch Centrum Groningen, Registratienetwerk Groningen, disciplinegroep Huisartsgeneeskunde, Groningen.

Mw.dr.G.A.Donker, huisarts en epidemioloog (tevens: Nivel, Postbus 1568, 3500 BN Utrecht); mw.drs.F.Groenhof, demograaf; hr.dr.W.J.van der Veen, demograaf-epidemioloog.

Contact mw.dr.G.A.Donker (g.donker@nivel.nl)

Heb je nog vragen na het lezen van dit artikel?
Check onze AI-tool en verbaas je over de antwoorden.
ASK NTVG

Ook interessant

Reacties

R.
Rodrigues Pereira

Rotterdam, oktober 2005,

Met belangstelling las ik het artikel van Donker et al. (2005:1742-7) en het commentaar in hetzelfde tijdschrift van collega’s Klasen en Verhulst (2005:1723-5) over medicatie bij kinderen met aandachtstekort-hyperactiviteitstoornis (ADHD). Het gebruik van methylfenidaat is inderdaad, deels door achterstallige diagnostiek, snel opgelopen. Vanzelfsprekend zijn diagnostiek en behandeling van ADHD gebaseerd op het best voorhanden zijnde onderzoek. Er is in Nederland consensus over het te volgen beleid: diagnostiek volgens de richtlijnen van de DSM IV en zo mogelijk multimodale behandeling. De basis van de behandeling van kinderen met ADHD is psycho-educatie aangevuld met medicatie bij kinderen die disfunctioneren door hun stoornis.

Klasen en Verhulst komen op voor de kinderen uit lagere inkomensgroepen die niet even ruim gebruik kunnen maken van evidence-based gedragsinterventies als kinderen uit rijkere gezinnen. Er moet een eigen bijdrage betaald worden die niet voor iedereen is op te brengen, waardoor de mogelijkheid bestaat dat eerder wordt gegrepen naar medicatie. Zij schrijven dat gedragsinterventies op dit moment niet voor iedereen vergoed worden, terwijl medicatie gratis is. Het beeld is echter nog zorgelijker dan zij stellen: weliswaar wordt methylfenidaat in alle gevallen vergoed, maar dit is zeker niet zo bij het preparaat met gereguleerde afgifte, dat bij ongeveer 40% van de kinderen wordt voorgeschreven en door de meeste verzekeraars niet wordt vergoed.

Met het nieuwe anti-ADHD-middel atomoxetine is het nog droeviger gesteld: dit middel wordt slechts bij uitzondering vergoed, terwijl het voor de meeste mensen niet is op te brengen. Veel kinderartsen durven het nauwelijks ter sprake te brengen, omdat zij de ouders niet in verlegenheid willen brengen. Voor de eerste maal in 50 jaar is er een nieuw geregistreerd middel op de markt dat niet voor de meeste patiënten blijkt te zijn weggelegd. Hiermee is er in feite een tweedeling in de zorg ontstaan die een nog grotere impact heeft dan het gesignaleerde probleem van de niet-vergoede gedragsinterventies alleen.

Ik hoop dat de minister er, net als bij andere chronische ziekten, rekening mee houdt dat een slecht ingesteld kind met ADHD, net als een slecht ingestelde patiënt met diabetes of epilepsie, veel grotere kosten met zich meebrengt voor de gezondheidszorg dan de investering in langwerkende middelen.

R. Rodrigues Pereira