Samenvatting
Doel
Het beloop vaststellen van het jaarlijks aantal nieuwe diagnosen ‘HIV-1-infectie’ bij kinderen in Nederland.
Opzet
Retrospectieve inventarisatie over de periode 1 januari 1982-31 december 1994 en prospectieve over 1 januari 1995-31 december 1997.
Methode
Het prospectieve onderzoek betrof meldingen aan het Nederlands Signaleringscentrum Kindergeneeskunde (NSCK), de retrospectieve gegevens werden verkregen door kinderartsen te verzoeken ook melding te maken van kinderen van 0-18 jaar bij wie HIV-infectie gediagnosticeerd werd voor 1 januari 1995. Een vergelijking werd gemaakt met het bestand van pediatrische aidsdiagnosen van de Inspectie voor de Gezondheidszorg. Alle meldingen bij het NSCK en de inspectie werden gevolgd door toezending van vragenlijsten.
Resultaten
In beide perioden werd een stijging van het jaarlijks aantal nieuw gestelde HIV-1-diagnosen bij kinderen in Nederland gezien (1982-1994: 74 kinderen; 1995-1997: 43 kinderen). De meeste ouders van de HIV-1-geïnfecteerde kinderen waren van buitenlandse afkomst (1982-1994: 57; 1995-1997: 91) en vooral afkomstig uit door de WHO als voor aids endemisch geduide gebieden (1982-1994: 41; 1995-1997: 77). Verticale transmissie was de meest voorkomende wijze van infectie (1982-1994: 62; 1995-1997: 84). De diagnose werd vooral bij de allochtone kinderen relatief laat gesteld.
Conclusie
De stijging in het jaarlijkse aantal nieuwe HIV-1-diagnosen bij kinderen in Nederland is voornamelijk toe te schrijven aan een stijging in het aantal HIV-geïnfecteerde allochtone kinderen, afkomstig uit voor HIV endemische gebieden.
Reacties