Samenvatting
– Bij de vaststelling van genetische risicofactoren voor ernstige ziekten is de belangrijkste vraag voor jonge familieleden van een patiënt ‘wil ik het weten of niet weten?’ De beantwoording daarvan hangt onder andere samen met de beoordeling van de ernst van de aandoening en de grootte van het risico ten opzichte van het bevolkingsrisico en met de beschikbaarheid van therapeutische of preventieve maatregelen.
– Ervaringen met de vraag naar en de verwerking van resultaten van de presymptomatische DNA-test voor de onbehandelbare neurodegeneratieve ziekte van Huntington leren, dat verwachtingen over het effect van voorspellend DNA-onderzoek vaak anders zijn dan de werkelijkheid.
– Bij multifactoriële aandoeningen zoals borst- of coloncarcinoom ligt de problematiek anders, omdat ongeacht de uitslag van DNA-onderzoek de onzekerheid blijft of de aandoening zich zal voordoen; desondanks ondergaat meer dan de helft van de gezonde familieleden van een patiënt met borstkanker een DNA-test. Ook kiest een (grote) meerderheid van de dragers voor preventieve mastectomie en ovariëctomie.
– In psychologische en maatschappelijke zin zijn er nog veel onbeantwoorde vragen: over de invloed van vroege medicalisering, mogelijke relatieproblemen en het effect van dragerschap van een risicofactor op het gedrag. Wat betreft eventueel gebruik door derden van gegevens van erfelijkheidsonderzoek biedt de Nederlandse wetgeving voldoende garanties; de vraag is welke gevolgen verdere internationalisering zal hebben.
– De mogelijk vergaande maatschappelijke en psychologische consequenties van genetisch onderzoek leiden bij sommigen tot de behoefte dat onderzoek aan banden te leggen. Er is echter eerder reden voor nieuwsgierigheid en enthousiasme om voor de nieuwe problemen ook nieuwe oplossingen te vinden.
Reacties