Samenvatting
Trends in de incidentie, stadiumverdeling en sterfte met betrekking tot borstkanker in Zuidoost-Noord-Brabant en Noord- en Midden-Limburg werden bepaald tussen 1960 en 1989. Eerste en tweede primaire borstkankers werden apart geanalyseerd. De incidentie- en sterftecijfers werden gestandaardiseerd naar de Europese standaardbevolking.
De incidentie van eerste primaire borstkanker nam toe van 50 per 100.000 vrouwen per jaar in 1960-61 tot 96 in 1988-89, en van tweede primaire borstkanker van 3,2 in 1965-66 tot 7,8 in 1988-89. De incidentie van eerste primaire ductale carcinomen in situ (DCIS) steeg van 0,3 per 100.000 vrouwen per jaar in 1975-76 tot 2,8 in 1989 en van 2e primaire DCIS van 0,06 in 1975-79 tot 0,4 in 1985-89. De incidentie van eerste primaire invasieve borstkanker nam toe in alle leeftijdsgroepen, maar het meest bij vrouwen bovende 75 jaar. Het percentage met een stadium I-tumor van de patiënten met een eerste primair invasief mammacarcinoom nam toe van 7 in de jaren zestig tot 27 in de jaren tachtig, terwijl het percentage van stadium III- en IV-tumoren samen daalde van 39 tot 26.
Terwijl de gestandaardiseerde incidentie van eerste primaire tumoren de laatste dertig jaar bijna verdubbelde, steeg de sterfte aan borstkanker slechts licht. Het aandeel van borstkanker in de totale sterfte onder vrouwen nam echter toe van 4,5 in 1970-71 tot 6,3 in 1988-89. De combinatie van een toename in incidentie van, en vrijwel onveranderde sterfte aan borstkanker kan gedeeltelijk verklaard worden door een proportionele toename van tumoren in een vroeg stadium, mogelijk door het meer ontdekken van langzaam groeiende tumoren, verbeteringen in de therapie, terwijl ook een gunstiger natuurlijk beloop van de ziekte denkbaar is.
Reacties